52
DONDERDAG 16 MAART 1916.
ook aan den anderen kant goed oplet, en geen bewoners
neemt, die veel fineer kunnen betalen, spreekt van zelf. Men
mag, dunkt mij, verwachten van eene Vereeniging die speciaal
de verbetering van. de volkshuisvesting beoogt, dat zij daar
mede rekening zal houden en werkt op een wijze, waardoor
haar doel zooveel mogelijk wordt bevorderd. Het ideaal zou
zeker zijn, dat de woningen alle werden gegeven aan men-
schen, die de gevraagde huur nog juist en behoorlijk kunnen
betalen, maar voor wie een kwartje meer te veel zou zijn. In
die richting wordt tot dusverre ook altijd gestreefd; men
tracht nette bewoners te krijgen, doch onder dezen tracht
men uit te kiezen hen, die anders niet gemakkelijk een aan
ongeveer dezelfde eischen beantwoordende woning zouden
kunnen krijgen.
Er is weder erne opmerking gemaakt over het honorarium
van den architect.
Nu dit punt opnieuw in debat is gebracht, wil ik iets
zeggen, dat ik anders voor mij zou hebben gehouden, omdat
ik niet weet of het wel voor publiciteit bestemd is. Ik wensch
echter, nu dit nog noodig blijkt te zijn, het mijne er toe bij
te dragen om den indruk weg te nemen en den schijn te
vermijden, dat door den architect der vereeniging op dit punt
zou worden overvraagd.
Daarom wil ik mededeelen, dat ik niet langer geleden dan
gisteren ui t den mond van den architect zelf gehoord heb,
dat hij op het oogenblik reeds aan loonen in verband met
dit plan 2500.heeft uitbetaald. Wanneer men nu boven
dien weet, dat hij uit dezen post zijn geheele toezicht zal
moeten betalen, dan kan men toch onmogelijk volhouden, dat
hier voor honorarium ook maar iets meer geraamd is dan een
hoogst matige vergoeding van diensten.
Ik kom nu tot de bespreking van de beide overgebleven
hoofdbezwaren, die ik zooeven reeds noemde. Zij staan naar het
mij voorkomt, niet op één lijn. Het eene is een bezwaar van meer
principieelen aardhet andere niet. Ik zal met het eerste be
ginnen. Dit is een bezwaar, waarmede ik het op tal van gronden
oneens ben, maar dat ik althans begrijpen en tot op zekere
hoogte eerbiedigen kan.
De heer Huurman wil de verbetering van de volkshuis
vesting eigenlijk beginnen met de menschen die nu in
krotten wonen en niet meer kunnen verwonen dan 1.40
a ƒ1.50.* De heer Huurman zeide, dat wanneer men met een
dergelijk plan kwam, hij er voor zou zijn, doch dat hij zich
zou verzetten, tegen een plan, dat niet van onder op begint,
doch van boven af, en hij voegde er bijlaat het dan de
gemeente maar iets meer kosten- dan wordt althans iets ge
daan voor de verbetering van de volkshuisvesting. Heeft .de
heer Huurman echter wel eens uitgerekend, hoeveel een plan
in dien geest de gemeente meer zou kosten Hij sprak van
woningen van 1.40 a '1.50.
Welnu, de vereeniging wil beginnen met woningen van
ƒ2.—. Laten wij nu het verschil maar zoo klein mogelijk nemen
en eens aannemen, dat een plan wordt gemaakt voor wonin
gen van ƒ1.50 en hooger, zóó dat er overal een verschil is
van ƒ0.50 met dit plan. Er zou dan per woning en per week
50 cent meer bij moeten, of in 't jaar per woning f 25.
Wanneer men nu de winkelhuizen uitschakelt, zou dit neer
komen op een mindere huuropbrengst van ƒ3500. En wanneer
nu het Rijk bereid was om een dergelijk plan op gelijken
voet te steunen, wat hoogstwaarschijnlijk wel niet het geval
zou zijn, dan zou dit toch voor de gemeente neerkomen op
een meerdere uitgave van 1750 per jaar.
Ik laat nu nog daar, dat de heer Huurman niet alleen,
bezwaar had tegen den prijs, maar ook nog tegen de inrich
ting der woningen, dat hij de woningen iets grooter wilde
maken, zoodat er minder woningen zouden komen, waardoor
het nadeelig verschil tusschen kosten en huuropbrengst natuur
lijk nog zooveel te grooter zou worden.
Mijnheer de Voorzitter. Wanneer wij dan eens voor zoo'n
groot offer een toestand schiepen, zooals de heer Huurman
zich als een ideaal denkt, zouden wij er dan werkelijk zooveel
beter aan toe zijn dan op dit oogenblik met dit plan? Het
wil mij voorkomen, dat dit niet het geval zou zijn. In de
eerste plaats ik wees er reeds van middag op krijgen
wij dan dezen eigenaardigen toestand, dat de menschen die
niet meer kunnen betalen dan 1.40 a 1.50 per slot van
rekening veel betere woningen zullen krijgen dan de menschen
die 2 a 2 25 kunnen verwonen.
Maar er is nog iets anders waar ik van middag niet
op gewezen heb. Men vergete één ding vooral niet, en
wel, dat het plan niet alleen strekt tot woningverbetering,
maar in hooge mate ook tot woningvoorziening, tot voorzie
ning in den woningnood, die bestaat door het groot gebrek
aan woningen van een bepaald soort. Het gaat er nu niet
alleen om een aantal krotten te vervangen door betere wo
ningen dat is blijkbaar het ideaal van den heer Huurman
en dat is vanzelf ook het einddoel maar het naaste doel
is m. i., dat het aantal woningen juist van den huurprijs,
waaraan op het oogenblik, en reeds geruimen tijd. een enorme
behoefte bestaat, door aanneming van dit plan met een be
langrijk aantal zal worden vermeerderd. Dat zou juist niet
gebeuren, wanneer het plan van den heer Huurman werd
aangenomen. Ik weet niet, of de heeren zich de cijfers van
de laatste telling herinneren. Welnu, daaruit bleek zeer
sprekend, dat het juist de woningen zijn van 2.
waaraan reeds destijds de grootste behoefte bestond, en de
cijfers, die de heer Fischer heeft meegedeeld, hebben doen
zien, dat het tekort aan die woningen nog steeds bestaat, ja
nog belangrijk grooter is geworden. Ik heb als penningmeester
van de Vereeniging Werkmanswoningen een ervaring, die
daarmede geheel overeenstemt. Die Vereeniging heeft 150
woningen van 1.40 tot 2.weekhuur. En waaraan blijkt
de meeste behoefte te zijn? Juist aan de woningen van om
streeks 2.— De woningen van 1.40 en 1.50 hebben
dikwijls geruimen tijd leeg gestaan. En welke woningen
stonden nagenoeg nooit leeg? Die van 2.Ik heb dit ook
aangevoerd, toen dezelfde soort bezwaren werden geopperd
bij de behandeling in den Raad van het plan van de Ver-
eenigingen »de Goede Woning"' en »Ons Belang". Toen werd
er ook op dezelfde wijze gesproken en men zeide: Waarom
zorgt de gemeente niet veel liever voor woningen die slechts
1.40 huur doen? Toen kon ik aanvoeren dat telkens en
telkens woningen van dien prijs eenige weken lang open
stonden, waaruit ik meen te mogen concludeeren dat de
behoefte aan die woningen lang niet zoo groot was als aan
wat duurdere woningen. Gaandeweg is nu weliswaar ook
het tekort van die goedkoopere woningen toegenomen, maar
nu op het oogenblik doet zich toch bijv. weer het geval voor,
dat een heel aardige woning met een huurprijs van slechts
1.40 drie weken lang openstaat, hetgeen met een woning
van 2eenvoudig ondenkbaar is. Wanneer een van die
woningen leeg komt, zijn er dadelijk tien liefhebbers voor,
wat wel een bewijs is van den nood aan die woningen.
Dit zijn de argumenten die tegen het eerste, het principieel
bezwaar, kunnen worden ingebracht.
Wat het tweede bezwaar betreft ik kan mij best begrijpen,
dat er allerlei bezwaren, gemoedsbezwaren zou ik ze willen
noemen, tegen het stichten van een hof, of liever van een
plein met overdekte toegangen, zijn gerezen, maar niet dat
wie overigens van de wenschelijkheid, ja de noodzakelijkheid
van het aan de markt brengen van een flink getal van deze
woningen overtuigd is, zich tegen dit plan op grpnd van
dergelijke gemoedsbezwaren verzet. Waarop "komen die bezwaren
ten slotte neer? De een zegt: het hof zal verschrikkelijk
nauw zijn. Dit is vanmiddag al duidelijk genoeg weersproken.
De ander: het zal er zoo benauwd wezen, maar er was daar
tegenover weer iemand, ik meen ook een raadslid, die mij
zeide: het zal er door dé twee toegangen zoo verschrikkelijk
tochten. De waarheid zal hier wel in het midden liggen en
ten slotte komt de quaestie m. i. neer op een aesthetisch
bezwaar. De heer Hoogenboom gevoelt nu eenmaal blijkbaar
meer voor rechthoekig elkaar snijdende rechte straten, het
Amerikaansche systeem, dat men ook hier korten tijd heeft
gevolgd, doch waarvan men nu gelukkig weer terugkomt. De heer
Hoogenboom noemt zoo'n hofbouw ouderwetsch, maar de
ervaring leert toch immers dat, wat gisteren nog ouderwetsch
was, heden alweer nieuwerwetsch wordt genoemd en zoo zal
het hiermede, geloof ik, ook gaan. En wat zou men nu bereiken,
wanneer op dergelijke gronden het plan werd afgestemd? Ik
geloof wel met zekerheid te mogen zeggen, dat er dan van
het heele plan althans voorloopig niets zal komen. Wanneer
de zaak niet die lange voorbereiding had gehad dan kon er
misschien een principieele beslissing worden genomen. Welk
bezwaar zou er dan tegen zijn, dat de voorstanders van den
hofbouw en de voorstanders van den rechte-straten-bouw, met
elkaar door een stemming uitvochten, wie de meerderheid had.
Maar zoo staat de zaak nu niet meer. De heeren weten hoe
lang de voorbereiding is geweest, men weet ook, dat er een
plan is geweest met rechthoekige straten. Doch wie de
stukken heeft bestudeerd, weet ook, dat dit plan niet de
goedkeuring heeft kunnen wegdragen van den Inspecteur van
de Volksgezondheid. En deze heeft een grooten invloed op het
toekennen van het Rijkssubsidie. Hij heeft indertijd duidelijk
te kennen gegeven, dat hij voor het. plan met de rechte
straten niet genoeg voelde om te adviseeren, dat van Rijks
wege steun zou worden verleend, een steun die nu eenmaal
voor dit plan niet kan worden gemist. En wat zou dus het
gevolg zijn, indien dit plan werd afgestemd? Niet, dat het
vereenigingsbestuur koppig zou worden, en zou zeggen: wanneer
de Raad dit plan niet wil, wij willen nu eenmaal het andere niet.
Och neen Wat mij betreft, ik vind dit alles absoluut bijzaak. Al
vind ik dezen bofhouw mooier, ik zou, als het er om ging de
zaak tot stand te brengen, met plezier morgen weer tot de rechte
straten terugkeeren. De oude plannen liggen er toch nog;
wij kunnen ze zóó weer indienen. Maar het gevolg zou zijn,
dat wij van het Rijkssubsidie moeten afzien. Wij moeten,
dat vergete men toch niet, in dergelijke zaken komen tot een
compromis om ten slotte iets tot stand te brengen. De modus