DONDERDAG 10 FEBRUARI 1916. 17 te treffen. Ik hoop" hiermede den heer van der Pot tevreden te hebben gesteld. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De artikelen 1 tot en met 6 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Eveneens daarop de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming. XI. Vaststelling v'an het tweede suppletoir kohier der plaat selijke directe belasting, dienst 1915. (Zie Ing. St. No. 31.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XII. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1915. (Zie Ing. St. No. 20.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XIII. Beantwoording van de interpellatie van den heer Hoogenboom. De heer Fischer. M. d. V. In de vorige raadsvergadering heeft de heer Hoogenboom de vraag gesteld: »Ü1 Burgemeester en Wethouders geen maatregelen hadden kunnen nemen om tegen te gaan, dat aan het begin van de üegstgeesterlaan, aan de Noord westzij de daarvan, nu een ge bouw in aanbouw is op zeer korten afstand van de rooilijn van die straat, daar overigens alle tot nu langs die zijde van de üegstgeesterlaan gebouwde huizen op een veel grooteren afstand van de rooilijn van de straat verwijderd en daarvan door voortuintjes gescheiden zijn, zoodat door het bedoelde gebouw een misstand wordt geschapen, waardoor het aanzien van de üegstgeesterlaan belangrijk wordt geschaad." Ter beantwoording van die vraag zal ik even ter verdui delijking een kaart ophangen van de üegstgeesterlaan, waarop met blauwe lijnen zijn aangegeven de rooilijnen, zooals die bij het uitbreidingsplan zijn vastgesteld. De terreinen waarover het hier gaat, zijn iri 1906 door het Roomsch-Katholiek Armbestuur verkocht en bij de veilings condities zijn opgenomen bepalingen omtrent de plaats der gevels, ten opzichte van de gemeentelijke rooilijn. De lijnen, die daarbij voor de gevels zijn aangegeven, zijn hier op de kaart rood gekleurd. De gevellijn aan de zijde van den Rijns- burgerweg was 10 M. achter de gemeentelijke rooilijn, die aan de üegstgeesterlaan afnemende van 7 tot 4 M. en in de Marienpoelstraat 7 M. Zooals hier blijkt, is op het gedeelte waar nu gebouwd is, blijkens de veilingscondities geen voor gevelrooilijn vastgesteld. Het huis, dat nu wordt gebouwd, behoort tot twee perceelen, waarvoor een gevelrooilijn is vastgesteld aan den Rijnsburgerweg. De plaats van het huis berust alleen op hetgeen in het contract met het Roomsch-Katholiek Armbestuur is vastge steld. Krachtens de bestaande rooilijn bestond er dus voor de gemeente geen aanleiding om het bouwen aan de rooilijn voor dit perceel te verbieden. De vraag is echter deze: hadden Burgemeester en Wet houders op de een of andere wijze kunnen verbieden, dat daar op deze wijze werd gebouwd, en op die vraag geef ik dadelijk ten antwoord: dat hadden Burgemeester en Wet houders kunnen doen krachtens art. 4 van de Verordening op den aanleg van straten en wegen, vastgesteld den 18en December 1913. De gemeente had krachtens die verordening het recht om de voorgevellijn vast te stellen. De mogelijk heid bestond dus, dat er was vastgesteld een voorgevelrooilijn, die belet had, dat er aan de rooilijn was gebouwd. Burge meester en Wethouders hebben echter geen aanleiding gevon den om daartoe een voorstel te doen. Wat toch zou het gevolg zijn geweest, wanneer wij de voorgevelrooilijn aan deze zijde van de üegstgeesterlaan hadden doorgetrokken tot aan den Rijnsburgerweg? Dan was er van het te bebouwen terrein van 730 c.A, waarvan afmoet krachtens de bepaling van de voorgevelrooillijn aan den Rijnsburgerweg, 175 c.A., niet meer overgebleven dan 240 c.A. Nu moge men zeggendat komt er niet op aan, maar wij moeten toch niet alleen het oog houden op het stadsschoon, maar ook wel degelijk rekening houden met de belangen van degenen die willen bouwen. En wanneer wij nu hier ook die voorgevel rooilijn hadden vastgesteld, dan was het te bebouwen terrein zoo klein geworden, dat daarop geen huis meer had kunnen worden gezet. Dan was waarschijnlijk het gevolg geweest, dat eenige bouwperceelen waren gecombineerd en had men groote kans gehad, dat dit stuk terrein tot in de verre toekomst niet was bebouwd en de een of andere woestenij was geworden, zoodat het ons tenslotte beter voorkwam om eenvoudig die rooilijn te handhaven, te meer, omdat aan den overkant van de straat de rooilijn samenvalt met de gevellijn. Want, wat zal in de toekomst gebeuren Dat op het voorste gedeelte van het terrein, dat nu bebouwd is, een huis zal worden gezet, waardoor aan dezen kant van de straat een afsluiting zal komen, evenals dat met de rechterzijde, aan den overkant van de straat is gebeurd. Nu kan ik er bijzeggen, dat, hoe wel het mij persoonlijk voorkomt, dat die voorgevellijn hier voorloopig voldoende vastligt, het toch in de bedoeling van Burgemeester en Wethouders ligt, om nog aan den Raad voorstellen te doen omtrent de vastlegging van de voorgevellijn, in verband met de verordening van 1913. Ik meen, dat ik hiermede voorloopig kan volstaan. De heer Hoogenboom. M. d. V. Mag ik in de eerste plaats den geachten Wethouder danken voor de inlichtingen, die hij aan de hand van het kaartje heeft willen geven. De geachte Wethouder heeft opgemerkt, dat de quaestie van het bouwen met voortuintjes, zoowel aan de üegstgeesterlaan als aan den Rijnsburgerweg en aan de Mariënpoelstraat, vastligt in de verkoopsvoorwaardenwaaronder het Roomsch Katholieke Weeshuis in 1906 hare aldaar gelegen terreinen heeft ver kocht. Ik heb dat verkoopingsboekje en het daarbij behoorend kaartje ook voor mij en het is inderdaad juist waar aan ook niet te twijfelen valt dat, naar de Wethouder mededeelde, in de verkoopsvoorwaarden door het Roomsch Katholiek Weeshuis ten aanzien van het onderwerpelijke terreingedeelte, dat op den hoek van den Rijnsburger weg en de üegstgeesterlaan, en wel aan de noordwestzijde dier laan ligt, niet het beding is gemaakt dat aldaar langs de üegstgeesterlaan de huizen een zekeren afstand van de rooilijn der straat verwijderd moeten blijven. Nu merkt de geachte Wethouder op, dat Burgemeester en Wethouders, hoewel bekend met de op 18 December 1913 vastgestelde verordening op den aanleg van straten en wegen (gemeente blad No. 43), in dit geval hebben gemeend van de bepaling van artikel 4 dier verordening, betrekking hebbende op de vaststelling van voorgevellijnen, geen gebruik te moeten maken. De toelichting die de Wethouder daarop geeft, komt in het kort hierop neer, dat het bebouwen van het hoekperceel onmogelijk zou zijn geworden, indien daarop een verbod was gelegd van te bouwen binnen een afstand van ik wil hier voor denzelfden afstand nemen als voor het overige gedeelte van de üegstgeesterlaan van M. uit de rooilijn der straat. Deze beschouwing van den geachten Wethouder komt mij niet juist voor. In de eerste plaats toch heeft volgens de kaart het hoekperceel aan de zijde van den Rijnsburgerweg een breedte van 17| M. Nu weet ik wel, dat het naar achteren toe smaller wordt, maar toch zou op het overblijvend gedeelte, al moest er aan de zijde van de üegstgeesterlaan nog M. af voor een voortuintje, nog ruimte genoeg overblijven om daarop een huis te zetten, en zou het daartoe niet noodig zijn om er nog een ander perceel bij te trekken. Ik weet niet, wat de plannen zijn van dengeen, die dat hoekperceel bezit, maar wanneer ik de kadastrale indeeling bezie, dan komt het mij voor, dat hij, in verband met de breedte van 17^ M. aan de zijde van den Rijnsburgerweg, wellicht de bedoeling heeft om er twee huizen op te bouwen. Eene bepaling om op dit hoekperceel ook langs de Üegstgeesterlaan een voortuintje te maken, zou dit perceel niet onbruikbaar hebben gemaakt, maar zou er slechts toe hebben geleid, dat op dit perceel in plaats van twee huizen, één huis zou worden geplaatst. Het bezwaar, dat het perceel dus te klein zou worden om te worden bebouwd, kan door mij niet worden gedeeld. Het zou wellicht voor den eigenaar iets onvoordeeliger zijn geworden, maar dat het perceel niet meer voor bebouwing te gebruiken zou zijn geweest, kan ik niet inzien. En dat aan de andere zijde van de üegstgeesterlaan op het hoekperceel ook zonder voortuintje en tot tegen de rooilijn van de straat is gebouwd, hierop zou ik dit willen antwoorden, dat daar die bouw zonder voor tuintje zich niet zoover in die laan uitstrekt als waar nu het bewuste huis wordt gezet. Dit ligt veel verder de üegstgeester laan in dan het huis aan de overzijde. Een beroep op het tegenoverliggende huis gaat dus m. i. niet geheel op. Naar mijne meening hadden Burgemeester en Wethouders dan ook maatregelen behooren te nemen om te voorkomen, dat nu daar ter plaatse wordt gebouwd, zooals thans het geval is. In de vergadering van den 23sten December, toen ik deze zaak het eerst ter sprake heb gebracht, heb ik naar aanleiding van het antwoord van den Wethouder, een minder juiste mede- deeling gedaan. Ik heb toen, met aanhaling van art. 2 der verordening op het Bouwen en Sloopen van 18 December 1913 (gemeenteblad No. 44), gezegd het te betreuren, dat Burge meester en Wethouders geen maatregelen hadden genomen om daar ter plaatse een voorgevellijn vast te stellen. Een nadere raadpleging van de verordening op den aanleg van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 3