6 DONDERDAG 20 JANUARI 1916. Daar niemand de volstrekte meerderheid verkreeg, wordt overgegaan tot een tweede vrije stemming. Hierbij verkregen de heeren: Huurman 12, Vergouwen 3, Tepe 3, Hartevelt 3, Sasse 2 en van Romburgh 1 stem 2 biljetten waren in blanco en 1 stem was van onwaarde. Thans heeft herstemming plaats tusschen de heeren Huur man, Hartevelt, Vergouwen en Tepe, die zelf niet aan deze herstemming deelnemen. Uitgebracht worden derhalve 23 stemmen. Wordt benoemd met 11 stemmen de heer Huurman; de heeren Vergouwen, Hartevelt en Tepe verkregen respectieve lijk 5, 3 en 3 stemmen, terwijl een biljet in blanco was. De Voorzitter. Mag ik vragen, of de heer Huurman de benoeming aanneemt? De heer Huurman. M. d. V. Ik zeg den Raad dank voor het in mij gestelde vertrouwen, maar verklaar de benoeming niet te kunnen aannemen. De Voorzitter. Er moet dus weder een nieuwe vrije stemming plaats hebben. Thans wordt benoemd met 15 stemmen de heer Hartevelt, terwijl op de heeren Tepe 9, van Romburgh 1, Fabius 1 en Sasse 1 stem was uitgebracht. De heer Hartevelt verklaart zich bereid de benoeming aan te nemen. IV. Benoeming van zes leden der Commissie tot wering van Schoolverzuim. (Zie lng. St. no. 5.) De Voorzitter. Ik stel voor de benoeming te doen plaats hebben op één briefje. Wordt dienovereenkomstig besloten. Worden alsnu benoemd de heeren G. J. Bik, H. Pel, Ph. Rank, en A. van der Meer elk met 27 stemmen, en de heeren J. B. Meijnen en H. C. van der Heijde elk met 26 stemmen. De heeren D. G. van der Horst en F. A. Dee verkregen ieder een stem. De Voorzitter. Voor wij tot de volgende benoeming over gaan, geef ik het woord aan den heer Fokker. De heer Fokker. M. d. V. Ik heb over deze voordracht het woord gevraagd, omdat het mijne aandacht trok, dat hier is aanbevolen in de tweede plaats een sollicitant, die langer haar acte bezit dan No. 1, terwijl zij bovendien nog een acte meer bezit, nl. nuttige handwerken en bovendien nog een jaar ouder is dan No. 1. Uit het rapport van den schoolopziener blijkt, dat hij niet weet aan welke van de twee sollicitanten hij de voorkeur moest geven. Nu komt het mij voor, dat misschien aan haar, die No. 2 op de voordracht staat, de voorkeur had moeten worden gegeven, omdat zij ouder is, langer de acte bezit en er een meer heeft dan zij, die als No. 1 is aanbevolen. Bur gemeester en Wethouders hebben niet gemotiveerd, waarom zij die voordracht zoo hebben gedaan en zij hebben niet ge zegd, waarom zij aan No. 1 de voorkeur hebben gegeven boven No. 2. En nu zou ik er prijs op stellen van Burge meester en Wethouders té mogen vernemen, waarom zij de voordracht hebben opgemaakt, zooals zij er thans uit ziet. De Voorzitter. De wet zegt absoluut niet, dat de voordracht gemotiveerd moet worden. Wij leggen alle stukken over, die de motieven bevatten, die er ons toe hebben gebracht, en die hebt U kunnen lezen. De heer Fokker. Die heb ik ook gelezen en dat heeft mij juist aanleiding gegeven om erover te spreken. De Voorzitter. Dan hebt U ook gezien de redenen, die ons genoopt hebben om in overleg met den Schoolopziener, zooals de wet zegt, de voordracht op te maken. Wanneer U liever No 2 ziet aangesteld, dan moet U stem men op No. 2. Wanneer wij de voordracht hebben opgemaakt en een van de heeren verkiest te zeggen: ik had liever mej. Montfoort als No. 1 gezien, en een ander zegt weder: ik zie in een ander rapport, dat Mej. Schmitz beter is, mag ik vragen waarom men het eerst Mej. Montfoort heeft gezet, dan kunnen wij wel aan den gang blijven. Wij hebben de voordracht op gemaakt volgens de wet; de heeren hebben volkomen de vrije keuze en niets belemmert U om te stemmen op no. 2. Ik neem het U niets kwalijk wanneer U zegt: Burgemeester en Wethouders hebben de voordracht verkeerd opgemaakt, ik zou dat beter hebben gedaan. U kunt geheel vrij stem men, want anders zou het zijn, of U genoodzaakt waart om nr. 1. te kiezen en dat is niet het geval. De Raad is geheel vrij en de motieven vinden de heeren in de stukken. Wij leggen de stukken, die ons tot de voordracht hebben geleid, over, verder behoeven Burgemeester en Wethouders de voor dracht niet te motiveeren. Dat eischt de wet niet. Wat U van ons verlangt, zou haast niet te doen zijn. U kent onze overwegingen precies, dus zou ik zeggen: waar U tot een ander resultaat komt, stemt U dan op nr. 2. De heer Sijtsma. De heer Fokker schijnt nog den lust en den moed te hebben om iets te antwoorden, ik dacht dat hij zich door de kleine afstraffing van den Voorzitter geheel ver slagen voelde. Ik wilde in dat geval nog even zeggen, dat wanneer de heer Fokker meende, dat nr. 2 de beste was, hij wel niet naar de motieven van Burgemeester en Wethouders behoeft te vragen, maar dat hij toch wel iets over de voor dracht kan zeggen. Want in den regel denken wij, dat nr. 1 de beste is en wanneer iemand nu daaromtrent andere gedachten heeft, heeft hij toch volkomen het recht om dat te zeggen. Ik kan niet goed beoordeelen, of de heer Fokker gelijk heeft, maar het motief waarom men Mej. Schmitz nr. 1 op de voor dracht heeft geplaatst, nl. omdat zij toevallig op de school werkzaam was van het schoolhoofd, die de aanbeveling deed, lijkt mij niet zoo sterk als het argument, dat volgens Mr. Fokker daartegenover staat, dat de andere sollicitant langer diensttijd heeft en bovendien nog een acte meer heeft, nl. in de nuttige handwerken. En nu kan ik mij best voorstellen, dat de heer Fokker heeft gemeendik vind mej. Montfoort beter en wensch dat ook te constateeren. Dat hij U ter verantwoording geroepen heeft, is minder gelukkig, maar dat neemt niet weg, dat hij volkomen het recht heeft om zijn meening in dezen te zeggen. De Voorzitter. Dat ben ik ook geheel met U eens. De heer Fokker. Het is gemakkelijk om zich met een grapje van de zaak af te maken en er zijn er hier, die dat gaarne doen. U hebt gezegd, dat ik van Burgemeester en Wethou ders verantwoording had geëischt en dat ik misschien de voor dracht beter zou hebben opgemaakt. Daarvan heb ik geen enkel woord gezegd en er ook niets van laten blijken. Ik heb alleen gevraagd, waarom U No. 1 vóór No. 2 hebt gezet. En nu zegt U namens Burgemeester en Wethouders: ons college is niet verplicht om antwoord te geven op de vraag, waarom wij een voordracht zoo en niet anders hebben ingericht. Verplicht om een antwoord te geven op mijn vraag, zijn Burgemeester en Wethouders niet, dat ben ik volkomen met U eens, maar dat neemt niet weg, dat een beleefde vraag toch mocht worden ge daan, en daarom ben ik zoo vrij geweest die vraag ook te doen. Nu hebben Burgemeester en Wethouders bij monde van U geantwoord, dat wij eigenlijk uit de stukken, die zij over leggen, moeten kunnen afleiden, wat Burgemeester en Wet houders tot deze voordracht bracht. Daarop wTil ik zeggen: ik heb dat zoowat begrepen, maar ik had niet gedacht, dat het werkelijk een motief was geweest voor Burgemeester en Wethouders en dat blijkt per slot van rekening dat de keuze van die twee personen toevallig afhangt van de om standigheid, dat men werkzaam is geweest aan een bepaalde school, waar de vacture moet worden vervuld, of men op de voordracht als No. 1 wordt geplaatst, terwijl men overigens volkomen gelijk in capaciteiten is met de andere onderwijzeres, die als No. 2 op de voordracht is geplaatst. Want het is een feit, dat de Schoolopziener wiens oordeel ongeveer altijd door Burgemeester en Wethouders wordt aangehaald, wan neer Burgemeester en Wethouders dit geschikt achten om hun voorstellen te verdedigen die volgens Burgemeester en Wethouders er zoo uitstekend over kan oordeelen, heeft gezegd: ik weet niet, wie van de twee ik moet aanbevelen; zij zijn beiden even goed. Nu is toevallig een van de twee sollicitanten werkzaam op de school, waar de vacature moet worden vervuld. Het hoofd kent haar dus goed en dus vindt de Schoolopziener het nu ook goed, dat niettegenstaande de andere ouder is, langer de acte heeft en zelfs een acte meer bezit, zij als No. 1 op de voordracht wordt geplaatst. Nu zegt U, Mijnheer de Voorzitter, wel, dat het er niets toe doet wie No. 1 of No. 2 op de voordracht staat, want dat wij toch geheel vrij zijn om te kiezen wie wij willen, maar, Mijnheer de Voorzitter, U weet toch ook heel goed, dat het als No. 1 op de voordracht komen altijd een groote pré geeft het gebeurt maar een enkele maal, dat van de volgorde op de voordracht wordt afgeweken; in den regel wordt No. 1 benoemd. Anders zou men ook moeten aannemen, dat de voor dracht in den regel slecht was opgemaakt; wie No. 1. staat, heeft de meeste kans. En daarom lag het ook voor de hand, dat ik vroeg waarom

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 6