DONDERDAG 14 JANUARI 1915.
7
opmerken. Wij hebben nu eenmaal den grond voor den on
derbouw, daar zit het geld van de gemeente in. Hoe langer
dat renteloos ligt, hoe duurder de zaak wordt en ik vind het
daarom een groot bezwaar om met den bouw te wachten. Er komt
bij dat, zooals in de ingekomen stukken is gezegd, er getracht
moet worden om de werkloosheid tot de kleinst mogelijk pro
portie te reduceeren. Dat werkt het plan ook in de hand. En hoe
lang zouden wij anders moeten wachten? Misschien tot het
najaar wij hopen althans, dat in dit jaar de vrede zal worden
gesloten, en dan scheelt het nog niet eens een jaar en wordt
het toch in dezelfde begrooting opgenomen, en komt het in
denzelfden kasstaat. Ik zou zeggenlaten wij het voorstel nu
aannemen. Wanneer wij voor een geheel nieuw plan stonden,
dan zou ik zeggenlaten wij in deze tijdsomstandigheden er
niet toe besluiten, maar het is voortgekomen uit den goeden
tijd vóór de mobilisatie. Het gaat precies als met de rekeningen,
die in den goeden tijd vóór Augustus 1914 in een tijd
van welvaart zijn gemaakt en in 1915 binnenkomen en betaald
moeten worden. Zoo gaat het ook met dit planhet moet
worden uitgevoerd in 1915. Een ander punt is dit geef ik
den heer Sijtsma toe dat het eindcijfer een teleurstelling
is. Dat hebben wij echter meer ondervonden. Wij moeten bij
dergelijke plannen er altijd op rekenen, dat het eindcijfer hooger
is dan aanvankelijk werd geraamd.
Wij hebben hetzelfde gehad bij andere gebouwen, waarvan
de kosten aanmerkelijk hooger waren dan aanvankelijk werd
medegedeeld. Er is maar één middel om voor verrassingen
gevrijwaard te zijn en dat is, dat wanneer ƒ20.000.wordt
voorgesteld, men er op rekent, dat het wel ƒ25.000.— zal
worden. Maar in elk geval meen ik ook, dat de hoogere be
cijfering hier werkelijk een groote teleurstelling is.
De heer Botermans. M. d. V. Wanneer de aanbesteding
nu werkelijk hooger mocht zijn dan de raming is, komt dan
de zaak weder bij den Raad terug, of beslissen Burgemees
ter en Wethouders dan zelf?
De Voorzitter. De zaak komt natuurlijk niet bij den
Raad terug. Wanneer de aanbesteding meeviel en beneden
de raming bleef, dan zou men toch ook niet bij den
Raad terugkomen. Waarom dan wel, als de aanbesteding iets
hooger is?
De heer Botermans. Hoofdzaak is hier het hout en waar
nu het hout 20 a 25% hooger is geworden, kan de aanbe
steding zeer tegenvallen en daarom vraag ik, of in dat geval
niet eene nieuwe beslissing van den Raad noodig zou zijn.
De Voorzitter. Dan zou men nooit eenig besluit kunnen
nemen. Dat is een risico, dat men bij iedere aanbesteding
loopt; daarvoor heeft men juist de openbare aanbesteding.
En bovendien, als de aanbesteding nu werkelijk eens heel
veel verschilde met de raming, dan zijn Burgemeester en
Wethouders er toch ook nog, en dan zullen wij er ook nog
wel eens over denken, wat ons te doen staat; dat spreekt
toch van zelf.
De heer Reimeringer. Nog een enkel woord over mijne
motie. Ik vind uitstel van deze zaak noodig, omdat het naar
mijne meening hier geldt een luxe-uitgaaf en daarvoor acht
ik het thans den tijd niet. Om de begrooting sluitend te maken,
hebben wij onze toevlucht moeten nemen tot allerlei middelen,
de afschrijving van de gasfabriek uitstellen enz. Ik ben niet
tegen een zweminrichting, maar ik ben er wel tegen om die
te maken in dezen tijd; ik zou die wenschen te maken in
normale omstandigheden. En daarom acht ik het nu beter
de zaak voorloopig ,te laten rusten.
De heer Roem. Wanneer het waar is, dat het hout 25
duurder is dan in gewone tijden, terwijl wij kans hebben
dat het later in normale tijden weder goedkooper wordt, dan
zou er alles voor te zeggen zijn om den bouw van deze inrich
ting, die bijna uitsluitend uit houtconstructie bestaat, voor
loopig uit te stellen.
De heer van der Lip. Ik heb met bevreemding kennis
genomen van de motie van den heer Reimeringer en van
hetgeen hij daarbij opmerkte. Men moet toch niet vergeten,
dat dit een zaak is, waarmede wij al heel lang bezig zijn,
die al geruimen tijd in voorbereiding is en bovendien dat
de zweminrichting zal voldoen aan een hier ter stede bestaande
dringende behoefte. Het is volstrekt niet een zuivere luxe
inrichting, het is een inrichting, die wel degelijk verband
houdt met hygiënische belangen en die in een stad als
Leiden, waar zooveel water is, niet kan worden gemist. Wij
zijn nu al zoo lang met het plan bezig en het gaat niet aan,
want daarop komt feitelijk bet standpunt van den heer
Reimeringer neer, om nu wegens de bijzondere tijdsomstan
digheden deze zaak plotseling stop te zetten. Wanneer het
een geheel nieuw plan was, zou ik mij kunnen begrijpen,
wanneer men zei: laten wij nog wat wachten, maar nu wij
al zoo ver met de uitwerking gevorderd zijn, zou ik het zeer
betreuren, wanneer de Raad de motie tot uitstel aannam.
De heer Fischer. Ik wil even den heer Botermans beant
woorden, die gevraagd heeft of er geen waterleiding in het
gebouw komt. Eeri duinwaterleiding niet, tenminste voor
loopig niet, en wel omdat dat te kostbaar zou zijn. Wel
komt er een gelegenheid voor douches met kanaalwater,
benevens een geregelde aanvoer van drinkwater. De Leidsche
Duinwatermaatschappij heeft een toezegging gedaan, waardoor
het op zeer aannemelijke voorwaarden mogelijk wordt in de
behoefte aan drinkwater te voorzien.
De heer Korff. Gesteld nu eens, dat zooals men meent, ih
normale omstandigheden het gebouw een paar duizend gulden
goedkooper zou zijn, dan zou ik nog willen vragen, of wij die
paar duizend gulden niet noodig zouden hebben om het bassin
op diepte te houden. Als dit gegraven bassin een paar jaar
zoo blijft liggen, zonder toezicht, vrees ik, dat het dan weer
zal verzanden. Wat wij aan den eenen kant uitsparen, ver
liezen wij dus weer aan den anderen kant.
De Voorzitter. Met den heer Sijtsma ben ik het eens, waar
hij het betreurt, dat de kosten van het meubilair bij het
vorig plan niet zijn aangegeven. Dit kan aanleiding geven,
dat men nu het plan onjuist en te somber beoordeelt. Ik
had het ook beter geoordeeld, wanneer de meubileeringskosten
erbij waren genomen. Wat de 4000.betreft, die verhooging
is niet de schuld van Burgemeester en Wethouders. Dat is
een gevolg hiervan, dat het Provinciaal Bestuur heeft gezegd,
dat het zwembassin geheel los moet zijn van den wal, maar
dat heeft dan ook dit voordeel, dat wanneer wij te eeniger
tijd voor onze zweminrichting naar eene andere plaats moeten
uitzien, wij van de inrichting veel beter gebruik kunnen
maken, dan wanneer zij aan den wal vastzat; dan zou de
bovenbouw veel minder waard zijn. En dat er meer gelegenheid
is gemaakt voor baden en meer badkamertjes zijn aangebracht,
is ook een voordeel, want daardoor kunnen de ontvangsten
vermeerderen.
Wrat de opmerking van den heer van der Pot betreft,
daaromtrent ben ik het geheel eens met den heer van Hamel.
Wanneer wij later moeten gaan bijbouwen, dan komt de zaak
natuurlijk veel duurder uit. Wat de houtprijzen betreft, daar
over moeten wij nu liever niet te veel sprekenie lareen
begrijpt wel, dat wanneer er enorme prijsverhooging komt,
Burgemeester en Wethouders ook niet dadelijk zullen toe
happen zij zullen dan ook nog wel eens zich nader bedenken.
De heer Reimeringer beeft gezegd, dat men tot allerlei nóod-
maatregelen zijn toevlucht heeft moeten nemen om de be
grooting sluitend te maken, zeker, maar hier geldt het iets
geheel anders. Hier betreft het een uitgaaf door leening te
dekken. De f 24000.— behoeven dit jaar niet betaald te worden,
alleen de rente en afschrijving. En moest de zaak nu blijven
liggen, dan zullen wij tenslotte nog duurder uit zijn. Dat het
hier een luxe-uitgaaf betreft, dat is een opmerking, die ik van
den heer Reimeringer niet had verwacht. De heer Reimeringer
heeft altijd zulke prachtige plannen; ik heb hem hooren ver
dedigen de demping van de Mare met een brug, die uitkomen
zou in de Mandemakersteeg, iets wat misschien een millioen
zou kosten. Toen dacht ik: de heer Reimeringer denkt, dat
wij hier in Parijs zijn. En nu wil hij zoo iets nuttigs als een
zweminrichting laten liggen! Mocht het blijken, dat de prijzen
zoo hoog worden dat het plan onuitvoerbaar wordt, dan zullen
wij de zaak natuurlijk laten rusten, maar overigens komt het
mij voor, dat het beter is het werk thans uit te voeren om de
reeds door mij opgegeven redenen en ook omdat men daardoor
de werkverschaffing bevordert. Ik zou de heeren dus wel in
overwegiüg willen geven om hun motie in te trekken.
De heer Roem. Als het waar is, wat de heer Korff zegt,
dat in een jaar de boel geheel verzandt, dan ziet het er toch
treurig uit, want dan zullen wij elk jaar wel een ƒ2000.—
moeten besteden om het zwembassin op diepte te houden.
De heer Korff. De uitdrukking «verzanden" is misschien
minder juist gekozen, maar men zal toch willen toegeven, dat
wanneer men een gegraven bassin heeft, waarop niemand toe
zicht uitoefent, daarvan allerlei nadeel is te wachten, het kalft
af en andere nadeelen blijven niet uit.
De heer Roem. Er wordt daar in het geheel niet gevaren,
hoe kan het bassin dan verzanden of afkalven?
De heer Reimeringer. In antwoord aan den heer van der
Lip wil ik opmerken, dat ik een warm voorstander ben van
een dergelijke inrichting in gewone omstandigheden, maar
niet in buitengewone omstandigheden, zooals wij nu beleven.