DONDERDAG 14 JANUARI 1915.
17
De heer Aalberse. Wat het laatste argument betreft,
geloof ik dat de ervaring heeft geleerd, dat het juist andersom
is. Zoo'n commissie zou wel, ik weet niet hoe lang, rioodig
hebben, als zij alle films wilde gaan zien en beoordeelen. Zij
zou haar werk echter aanzienlijk verminderd zien, wanneer
zij geen films behoelde te keuren, die al elders hebben gecir
culeerd en daar reeds zijn goedgekeurd. Men moet ook niet
vergeten, dat zoolang er nog geen verordening is, er nog
vrij vertoond kan worden en de kinderen steeds kunnen
komen. Nu gaat men een groote stap in de goede richting
wanneer men zegt: de kinderen mogen komen, wanneer de
film hetzij door onze commissie, hetzij door eene andere van
gemeentewege ingestelde commissie van denzelfden aard, is
goedgekeurd. Ik voor mij echter geloof, dat het ondoelmatig
is om, zooals de Voorzitter meent, de commissie hier vrij te
laten, om de films, die in Rotterdam reeds zijn goedgekeurd,
hier niet meer te zien; dat kan de commissie niet doen. In
dat systeem is de commissie ook zelf aansprakelijk voor de
films, die hier ter stede worden vertoond. Maar wanneer het
in de verordening staat, is de commissie niet verder aan
sprakelijk, dan voor de films, die zij zelf heeft goedgekeurd.
Doch M. d. V., mijn grootste bezwaar is, dat men het onnoodig
moeielijk maakt aan de eigenaars van bioscopen. Wanneer
zij slechts films vertoonen, die niet door een particuliere
controle-commissie in andere gemeenten, maar door van
gemeentewege ingestelde commissies zijn goedgekeurd, zal men
verkrijgen, dat er ten slotte een stel films komt, die voor kin
deren geschikt zijn, en wanneer andere gemeenten dezelfde be
palingen overnemen, dan kunnen die films circuleeren, zonder
dat de commissie telkens weer in werking behoeft te treden.
In dat geval zal het niet gemakkelijk zijn geschikte leden
voor de commissie te vinden, terwijl men den waarborg heeft,
dat er geschikte films zullen worden vertoond. Nu is er een
bezwaar en ik moet zeggen dat dit niet ongegrond is, nl.
dat het zich zou kunnen voordoen, dat een of ander dorp
ook zulk een verordening gaat aannemen en de films dus
door een paar onmogelijke menschen moeten worden gekeurd,
en dat men met opzet in zulk een dorp de films gaat ver
toonen om ze dan daar door die commissie te laten goed
keuren. Nu vraag ik, of dat gevaar zoo groot is? Zou men
dat zoo'n groot gevaar vinden, laat men dan een sub-amen-
dement voorstellen, of als men dat wil, zou men kunnen
bepalen, dat de Burgemeester van de goedkeuring dispensatie
kan verleenen, wanneer hem overgelegd wordt een bewijs,
dat de film al in een andere plaats is goedgekeurd.
De Voorzitter. Ik begrijp het bezwaar niet, dat die com
missie zoo lastig zou zijn. Commissies uit andere steden kunnen
vertrouwen wekken, maar er kunnen ook films worden goed
gekeurd in plaatsen, waarvan onze commissie zegtdaar worden
de films altijd gemakkelijk toegelaten. De commissie zou dan
dus verplicht worden films, die zij niet oorbaar acht, toch
toe te laten.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Aalberse wordt in stem
ming gebracht en verworpen met 18 tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Carpentier Alting, Bosch, van
der Eist, P. J. Mulder, Briët, Corts, de Boer, Zwiers, van
Hamel, Fischer, van der Lip, Sijtsma, van Gruting, Pera, van
der Pot, Roem, Korff en Reimeringer.
Vóór stemmen de heeren: Botermans, Timp, Bots, van Tol,
Vergouwen, Hartevelt, Driessen en Aalberse.
(De heer Korevaar had inmiddels de vergadering verlaten.)
De heer Vergouwen. M. d. V. Moet er in de redactie van
art. 2 nog niet iets veranderd worden? Er staat: »het verbod
van art. 1 is mede niet van toepassing". Dat slaat dus terug
op de tweede alinea van art. 1, waarin staat: «dit verbod is
niet van toepassing op kinderen". Nu is deze clausule zoo
straks veranderd en daarvoor in de plaats getreden: «geldt
niet ten opzichte van kinderen". In art. 2 zou dus nu ook
moeten worden gelezen: het verbod van art. 1 geldt even
min, enz.
De heer Carpentier Alting. Ik geloof niet, dat wijziging
van het artikel noodig is. Tusschen «geldt niet" en »is niet
van toepassing" bestaat geen werkelijk onderscheid. Het is
een andere wijze van uitdrukking voor hetzelfde begrip en
eenig verschil van uitdrukking staat wel aardig.
Art. 2 wordt daarop ongewijzigd zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
De artikelen 3 en 4 worden zonder beraadslaging of hoof
delijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Namens mijne medeleden voor de Commis
sie van de Strafverordeningen zou ik nog willen voorstellen, om
een nieuw artikel aan de verordening toe te voegen luidende:
„Deze verordening treedt in werking den lsten Mei 1915."
Dit artikel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De verordening in haar geheel wordt daarop aangenomen
met 14 tegen 12 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Carpentier Alting. van der Eist,
P. J. Mulder, Briët, de Boer, Zwiers, van Hamel, Sijtsma, Pera,
van der Pot, Roem, van Tol, Vergouwen en Aalberse.
Tegen stemmen de heeren: Botermans, Bosch, Corts, Timp,
Bots, Fischer, van der Lip, van Gruting, Korff, Hartevelt,
Driessen en Reimeringer.
De Voorzitter. Verlangt nu nog iemand het woord?
De heer van der Elst. M. d. V. Het spijt mij, dat het
zoo laat is, maar ik moet toch nog eene opmerking maken
naar aanleiding van het Ingekomen Stuk, dat ik gisterenavond
thuis heb gekregen over het voorstel omtrent den schoolarts.
Ik begin met mede te deelen, dat dit is ingezonden 8 Maart
1913, dus 22 maanden geleden en nu is mij na lezing ge
bleken, dat de verschillende adviezen, die zijn gevraagd, van
zeer ouden datum zijn. Het voornaamste advies, nl. van de
schoolartsen is 20 maanden oud en het advies van de Plaatse
lijke Schoolcommissie 14 maanden, terwijl dat van de hoof
den van scholen 1 jaar oud is. En nu op het allerlaatste oogenblik
komen Burgemeester en Wethouders eindelijk met hun voor
stel, terwijl zij zich niet kunnen beroepen op de buitenge
wone tijdsomstandigheden. Nadat zij die adviezen hadden
ontvangen, hadden zij hun praeadvies evengoed een jaar
geleden kunnen indienen. Het heeft een onaangenamen in
druk op mij gemaakt, maar ik wil er verder over zwijgen,
want de zaak gaat mij vóór den vorm. Het is kort dag met
deze zaak; wij moeten eerst uitmaken het beginsel of hier
een beroepsschoolarts zal komen, ja dan neen, en daarna zal,
als dit wordt aangenomen, weer een advies moeten komen
van Burgemeester en Wethouders over de verordening zelf.
Het zal een geruimen tijd duren en ik wijs er op, dat de
periodieke aftreding van de schoolartsen over een paar maanden
moet plaats hebben, zoodat voor dien tijd de heele zaak moet
zijn beslist. Dat is een van de redenen, waarom ik het zoo
onaangenaam vind, dat de zaak niet reeds lang in behande
ling, is gekomen. Er zijn adviezen bijv. van een paar bestu
ren van scholen, die ter zake niets afdoen. Men had maanden
en maanden geleden dit praeadvies al kunnen indienen. Nu
zou ik willen vragen: wat is de bedoeling? Is het de bedoe
ling, dat dit onderwerp nu in de volgende Raadsvergadering
over drie weken zal worden behandeld, of moet het eerst nog
worden onderzocht in de afdeelingen? Daar is indertijd over
gesproken, maar ik ben bang, dat de zaak daardoor nog lan
ger zal worden opgehouden, omdat op het afdeelingsverslag
weer een antwoord moet volgen. Daarom zou ik gaarne willen
weten, wat de bedoeling is van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter. Ik zal U even antwoorden wat betreft het
feit waarover U ontstemd schijnt te zijn, nl. dat het wat
laat is geworden met de indiening. Wanneer U in aanmer
king neemt, dat sommige van de adviezen gedateerd zijn van
Juni, toen het vacantie was en dat wij daarna hebben ge
kregen de meermalen vermelde bijzondere omstandigheden,
waardoor er allerlei andere zaken moesten voorgaan, dan zult
U wel begrijpen, dat wij de zaak niet eerder hebben kunnen
afdoen. Wij hebben werkelijk veel te doen. U denkt dat de
zaak hier maar zoo gemakkelijk gaat, maar men moet toch
de adviezen lezen en er zich een oordeel over vormen. Toch
is er haast genoeg mede gemaakt. Wij waardeeren zeker ten
zeerste den arbeid door U aan deze zaak besteed.
Wat betreft den tijd van behandeling de zaak is nu te
beslissen of het principe zal worden aangenomen, ja dan neen.
Wanneer het principe wordt aangenomen, dan kan de zaak
heel spoedig worden afgedaan.
De behandeling kan geschieden, zoodra U wilt. Wanneer U
er op staat, dan willen wij de zaak wel in de eerstvolgende
vergadering, dus waarschijnlijk over 3 weken, aan de orde
stellen.
De heer van der Elst. Dank U, M. d. V.
Niemand verder het woord verlangende wordt de vergade
ring gesloten.
Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.