16
DONDERDAG 14
JANUARI 1915.
was de redactie te laten, zooals zij elders de proef reeds heeft
doorstaan. Ik zou daarom den voorsteller willen adviseeren
zijn amendement in te trekken en geef anders in overweging
dat amendement te verwerpen.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer Carpentier Alting
gelijk heeft. De uitdrukking: »voor het publiek toegankelijk",
werkt ontduiking in de hand. Dat heeft men gezien bij de
nachtcafé's. In de woorden: »van hunnentwege" ligt reeds
opgesloten, dat de ondernemer de voorstelling voor zich zelf
geeft, voor eigen winstbejag en risico.
De heer Aalberse. Ik heb ook overwogen, of. het niet
voldoende was, omdat er toch staat: »van hunnentwege". Ik
geef toe, dat het voldoende is in gevallen dat regenten van
een gesticht een bioscooponderneming uitnoodigen in hun
gesticht een vertooning te geven, omdat men dan kan zeggen,
dat het niet de ondernemer is geweest, die de vertooning
heeft gegeven, maar eigenlijk de Regenten. Maar er komen
hoe langer hoe meer reizende bioscoopondernemers, die koo-
pen een bioscooptoestel, huren wat films, en gaari dan bij
instellingen vragen: mag ik bij U tegen betaling van bijv.
f 10.een voorstelling geven, en dan geloof ik niet, dat
men kan zeggen, dat de voorstelling wordt gegeven vanwege
het gesticht. In krankzinnigen-gestichten komt het bijv. veel
voor, dat dergelijke bioscoopvoorstellingen worden gegeven.
Ik geloof, dat de jurisprudentie hieromtrent vast staat, dat
het begrip »voor het publiek toegankelijk" een vaststaand
begrip is, en dat pogingen tot ontduiking veel meer zouden
voorkomen, wanneer ik de uitdrukking had genomen«tegen
entrée toegankelijk". Bij nachtcafé's mag men de bepaling
«voor het publiek toegankelijk" dikwerf ontduiken, daar kan
men het doen, omdat daar een boel wordt verdiend. Maar
bij bioscopen zal men daartoe niet zoo licht overgaan. Maar
ik acht de zaak vooral na hetgeen gezegd is door den heer
Carpentier Alting niet van zoo groot belang.
De heer van der Lip. Ik heb ook gedacht over de vraag,
die de heer Aalberse ter sprake brengtnl. of het niet noodig
zou zijn om er uitdrukkelijk bij te voegen: voor het publiek
toegankelijke". Ook naar mijn meening staat dit in het artikel
niet duidelijk uitgedrukt. Maar na de debatten hierover zou
ik den heer Aalberse toch wel in overweging willen geven
zijn amendement in te trekken, en wel om den rechter, die
het artikel zal moeten toepassen, niet op een dwaalspoor te
brengen. Wij zijn het er nu allen over eens, dat het artikel
niet slaat op voorstellingen te geven in weeshuizen of andere
gestichten, en wat ook nog al eens voorkomt in gymnasia en
dergelijke plaatsen. Dat ligt, zegt de Commissie voor de
Strafverordeningen, opgesloten in de woorden: «van hunnent
wege", en in «toe te laten". Nu lijkt het mij beter het hierbij
te laten. Mocht het amendement van den heer Aalberse worden
verworpen, dan loopt men gevaar, dat de rechter zal zeggen
het is wel voorgesteld om er het vereischte «voor het publiek
toegankelijk" in op te nemen, maar het betrekkelijke amen
dement is verworpen, en dat, terwijl er onder degenen die
zullen tegenstemmen, allicht zijn, die dit alleen zullen doen,
omdat zij, na de gegeven toelichting, de bijvoeging overbodig
achten, tloewel dus medegaande met het denkbeeld van den
heer Aalberse, geloot ik toch, dat hij verstandig zal doen zijn
amendement in te trekken.
De heer Aalberse. Na hetgeen de heer van der Lip heeft
gezegd, dat voldoende vaststaat, wat de bedoeling van het
artikel is, verklaar ik mijn amendement in te trekken.
De heer Briët. Een kleine opmerking over de redactie, M. d. V.
Ik vind de redactie van art. 1 eenigszins onbegrijpelijk. In het
eerste lid van het artikel staat, dat het den ondernemer is
verboden kinderen toe te lateneen verbod voor den onder
nemer dus, en in het tweede lid staat, dat het verbod niet
van toepassing is op kinderen, die den leeftijd van 16 jaar
hebben bereikt, een verbod voor kinderen dus. Ik vind dat
niet mooi en zou liever zetten: het is verboden kinderen toe
te laten, die den leeftijd van 16 jaar niet hebben bereikt; dan
kan er nooit quaestie over bestaan. Ik zou het artikel dus zóó
willen lezen: «het is aan ondernemers verboden tot de van
hunnentwege gegeven lichtbeeldenvertooningen kinderen toe
te laten, die den leeftijd van 16 jaar niet hebben bereikt.'
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik geloof, dat het
beter is het amendement van den heer Briët niet over te
nemen maar wel gedeeltelijk althans zijn denkbeeld, d. w. z.
door op eene andere wijze zijne bedoeling uit te drukken.
Hij wil vooreerst de twee leden van het artikel tot één lid
samentrekken en dan verbieden de toelating van «kinderen, die
den leeftijd van 16 jaar niet bereikt hebben." Het bezwaar
daartegen is, dat daardoor de bewijslast zou worden omge
keerd, want die bewijslast rust volgens de voorgestelde re
dactie op den ondernemer, en zou bij de redactie van den heer
Briët rusten op het Openbaar Ministerie. Ik zou dan in dit
opzicht het artikel liever laten zooals het thans luidt. In een
ander opzicht echter heeft mr. Briët gelijk. Het eerste lid
houdt in een verbod voor den ondernemer en de voorgestelde
redactie van lid 2 zou doen denken, dat het inhield een ver
bod voor de kinderen. Ik zou dus in overweging willen geven
om in plaats van: «op kinderen," te lezen: «met betrekking
tot kinderen."
De Voorzitter. Is de heer Briët daarmede tevreden?
De heer Briët. Jawel, M. d. V.
De Voorzitter. Ik geloof, dat het nog beter is te zeggen:
«dit verbod geldt niet ten opzichte van kinderen, die den leef
tijd van zestien jaar hebben bereikt." Namens de Commissie voor
de strafverordeningen stel ik voor het tweede lid aldus te
wijzigen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigd art. 1 wordt in stemming gebracht en aan
genomen met 15 tegen 42 stemmen.
Vóór stemmen de heerenCarpentier Alting, van der Eist,
P.J.Mulder, Briët, de Boer, Zwiers, Timp, van Hamel, Sijtsma,
Pera, van der Pot, Roem, van Tol, Vergouwen en Aalberse.
Tegen stemmen de heeren: Botermans, Bosch, Corts, Bots,
Fischer, van der Lip, van Gruting, Korff, Korevaar, Harte-
velt, Driessen en Reimeringer.
Beraadslaging over art. 2 luidende:
«Het verbod van art. 1 is mede niet van toepassing, indien
de vertooning kennelijk voor kinderen bestemd is en
10. op hetgeen vertoond wordt vooraf schriftelijk goedkeu
ring is verkregen van de door Burgemeester en Wet
houders aangewezen Commissie;
2°. bij den ingang van de voor de vertooning bestemde
lokaliteit en op de verstrekte toegangsbewijzen op dui
delijk zichtbare wijze is vermeld, dat de vertooning voor
kinderen bestemd is."
De Voorzitter. Hierop is voorgesteld een amendement van
den heer Aalberse luidende:
«De goedkeuring sub. 1 bedoeld, wordt niet vereischt ten
aanzien van films, waarvan het bewijs wordt overgelegd, dat
zij elders door een van gemeentewege ingestelde soortgelijke
commissie zijn goedgekeurd."
De heer Carpentier Alting. Ik zou willen adviseeren tot
verwerping van het amedement. Ik ben het geheel eens met
den heer Aalberse, wanneer hij zegt: er moet niet meer ge
keurd worden dan strikt noodzakelijk is. Maar wij stellen nu
eenmaal vertrouwen in een commissie aan wie wij opdragen
de keuring van de films. De commissie heeft natuurlijk een
eigen oordeel, dat verschillen kan van het oordeel van com
missies in andere plaatsen. Nu zouden wij dit zonderlinge
resultaat kunnen krijgen: in een gemeente wordt door een
daarvoor ingestelde commissie een film goedgekeurd, maar
hier komende blijkt het, dat die film hier zou zijn afgekeurd
en mogelijk van hetzelfde allooi is, als een film, die hier reeds
afgekeurd is. De film zou dus hier kunnen worden vertoond,
terwijl als de commissie ze hier gekeurd had, dit niet zou
mogen. Ik geloof niet, dat het een consequente wijze van
handelen zou zijn.
De Voorzitter. Ik sluit mij geheel aan bij hetgeen de
heer Carpentier Alting heeft gezegd. Wanneer wij hier een
commissie benoemen, dan moet die zelfstandig een film kunnen
beoordeelen. De gevoelens van de commissies hier en elders
kunnen geheel tegenovergesteld zijn; men schept daardoor
allerlei verwarring.
De heer van der Lip. Ik kan mij ook heel moeielijk met
het amendement vereenigen, voornamelijk omdat het geheel
onverschillig zal zijn, op welke plaats de goedkeuring is ver
kregen. Zoo zou het kunnen gebeuren, dat bijv. in een of
ander dorp een film werd goedgekeurd, en dan zou men ze
alleen op grond daarvan hier ook mogen laten vertoonen.
De heer Aalberse heeft straks zelf geschetst, hoe moeielijk
het zal zijn om de leden van de commissie bij elkander te
krijgen, maar wanneer men de zaak zoo gaat inrichten, als
hij wil, dan zal dit zeker nog lastiger worden.
Want wanneer een film, die hier vertoond wordt, op het
kantje is, maar er was geen goedkeuring noodig, daar zij al
in andere plaatsen goedgekeurd was, dan zal de commissie
het toch op haar kop krijgen. Het publiek zal dit niet zoo
kunnen uitzoeken, het zal onwillekeurig alles op rekening
der commissie schuiven, en dit zal haar taak niet veraan
genamen. Men zal, dunkt mij, het beste doen door aan de
commissie een geheel zelfstandig oordeel toe te kennen, zoodat
zij bevoegd zal zijn vertooningen te verbieden, ook al hebben
die in andere plaatsen geen bezwaar ontmoet.