14 DONDERDAG 14 JANUARI 1915. verzonden aan de commissie, waarin ik heb gevraagd, of zij hef niet wenschelijk zou achten art. 2 aan te vullen met een nieuw lid, waarin wordt gezegd, dat de vergunning niet ver- eischt wordt ten aanzien van films, waarvan het bewijs kon worden overlegd, dat zij elders door een van gemeentewege ingestelde commissie zijn goedgekeurd. Daardoor zou aan het bezwaar zijn tegemoetgekomen. Wanneer een film is goedgekeurd in Rotterdam, Amsterdam en Delft, is het toch een groote dwaasheid om diezelfde film in Leiden weer te doen goedkeuren door een commissie. Daardoor wordt niet de goede samenwerking bevorderd tusschen de commissieleden en de eigenaars der bioscopen. Dat zijn in het algemeen de bezwaren, die m. i. tegen deze verordening bestaan. De heeren zullen het dus wel begrijpen, dat hoewel de grondgedachte, die aan de verordening ten grondslag ligt, mijn volle sympathie heeft, het toch een ernstige vraag voor mij zal zijn of ik aan dit voorstel, in den vorm, waarn het ons is aangeboden, mijn stem zal kunnen geven. De heer van der Elst. M. d. V. Naar aanleiding van de opmerkingen, die er verleden jaar zijn gemaakt, beb ik in denlaatsten tijd uit verschillende couranten uitknipsels bijeen vergaard. Een ervan betreft een opmerking van den Direc teur van het Rijks-opvoedingsgesticht te Alkmaar, die zegt: »dat de tegenwoordige bioscoopvoorstellingen ontzettend veel kwaad doen, daarover is, geloof ik, wel haast iedereen het eens." Men zou daaraan echter gaan twijfelen wanneer men hoort, wat daarover heden van andere zijde wordt gezegd. Daarom wil ik nog een paar opmerkingen maken. Een tijd geleden heeft er een ingezonden stuk in het Leidsch Dag blad gestaan ter verdediging van hetgeen ik in den Raad heb gezegd. Dat stuk is beantwoord in een ander ingezonden stuk in het Leidsch Dagblad door B. C. Hartman, die zegt dat men «van een goede directie niet verwacht, dat verkeerde dingen als moorden enz. enz. vertoond wordentenminste niet in een matinée." Dat wil dus zeggen bij avondvoorstel ling mag het wèll En als men nu de advertenties in de couranten ziet, dan is het merkwaardig, hoe veel detectieve romans en detectieve onderwerpen worden aangekondigd. Dat komt telkens voor. De films zijn internationaal, ze worden overal heengezonden; zij komen in Amsterdam, Rotterdam en hier even goed als elders. Ik geloof dus, dat het werkelijk geen kwaad kan, dat die verordening hier ter stede in wer king treedt, al ben ik het volkomen eens met den heer Aal- berse, dat de aanplakbiljetten ook ergerlijk zijn. Dit moge juist zijn, maar het eene sluit het andere nog niet uit. Men kan die aanplakbiljetten afkeuren, doch ook afkeuren wat in de bioscoop gegeven wordt en wat niet goed is voor jonge kinderen. Nu geef ik den heer Aalberse toe, dat het moeilijk zal zijn voor de commissie om te beoordeelen wat goed is en wat slecht, maar wanneer wij in die commissie eens benoe men een man als den heer Aalberse, dan zou ik er niet aan twijfelen, of met verstand zou hier worden te werk gegaan. Wij moeten geven en nemenook moet men in overleg met de directie optreden en zooveel mogelijk trachten de bios coopzaak niet te benadeelen. Wanneer dat geschiedt, dan geloof ik, dat er niet het minste bezwaar tegen deze regeling kan zijn. Ook elders zijn commissies ingesteld en werken deze zeer goed, zoowel in ons land als in het buitenland. De heer Sijtsma. M. d. Y. Ik zal kort zijn, daar over deze zaak al zoo veel geschreven en gesproken is, dat men moei lijk er iets nieuws van kan zeggen. Ik ben het eens met den heer Aalberse en met U, dat er nog heel wat andere dingen zijn, die niet goed zijn voor kinderen. Ik denk bijv. aan het bezoeken van verloflokalen, waar de kinderen komen, aan getrokken door de muziekinstrumenten en andere attracties, waar zij allerlei dingen hooren, die zij niet moesten vernemen, om geld kaartspelen en andere voor de opvoeding slechte dingen doen. Daar maatregelen tegen te nemen zou ik ook toejuichen. Ik stel mij echter op het standpunt van den heer van der Eist nl. dat het eene het andere niet behoeft uit te sluiten. De heer Aalberse heeft tafereelen opgehangen van akeligheden, die men op straat ziet en die voor kinderen ver keerd zijn. Welnu, hij is er de man voor om wanneer hij het noodig acht, hetzij bij wijze van amendement op deze ver ordening, of anders met een aparte verordening te komen, om hieraan een einde te maken. Het gaat echter op het oogenblik alleen om de bioscoopvertooningen. Naar aanleiding van allerlei mededeelingen heb ik uit anderen hoofde eens een onderzoek ingesteld en verschillende voorstellingen bijgewoond; gaarne wil ik erkennen, dat ik toen geen onzedelijke vertooningen heb gezien. Maar wat er vertoond werd, was dikwijls totaal ongeschikt voor kinderen en werd dikwijls geëxpliceerd op een wijze, die het nog ongeschikter maakte. En ik zag zoowel des avonds als des middags talrijke kinderen in zoo'n bioscoop zitten. Men moet dus niet zeggen, dat hier geen reden voor het nemen van maatregelen is. Daarom is het m. i. ook niet verkeerd deze vtiordening aan te nemen. Het kan wel eenigs zins bezwaar opleveren op het oogenblik voor de eigenaar der bioscopen, maar per slot van rekening gaat toch het alge meen belang van het toekomstige geslacht boven dat van een paar ondernemers. Wat het bezwaar betreft, dat telkens een film weer opnieuw moet worden onderzocht, dat bezwaar deel ik eenigszins; er is echter een amendement ingediend, waardoor dit bezwaar kan vervallen. Ik heb zoo den indruk ontvangen, dat de heer Aalberse te veel naar den kant der bezwaren heeft gezien. Ik weet, hoe hij denkt over art. 240 van ons Wetboek van Strafrecht en ik had dus gemeend, dat hij een voorstander van deze verordening zou zijn, doch hij heeft de bezwaren daartegen zoo breed uitgemeten, dat ik ben gaan twijfelen. Hij wil de kinderen beschermen tegen zaken, die kinderen niet moeten hooien of zien. Nu ben ik het niet met hem eens, dat het zien van platen erger is voor een kind, dan wanneer het hoort hetgeen erbij verteld wordt. De heer Aal berse zegt verder, dat wanneer men de kinderen niet toelaat, de voorstellingen veel erger zullen worden. Ik weet dit niet, maar het belang van den ondernemer zal daar een rol bij spelen. Nu moge het waar zijn, dat men misschien enkele menschen door die minder goede voorstellingen zal lokken, maar anderen zullen het toch weer aangenamer vinden, wanneer zoo iets niet voorkomt. En vooral wanneer het ge publiceerd wordt, gaat de naam van een goede bioscoop daaronder lijden. Alles bijeengenomen geloof ik, dat wij ver standig zullen doen dit voorstel aan te nemen. De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer Sijtsma wel wat al te optimistisch is, wanneer hij zegt, dat de ondernemer zelf wel zal zorgen voor een goede voorstelling, ofschoon kin deren niet toegelaten kunnen worden. In het algemeen ge sproken geloof ik, dat de geheele bloei van de bioscoop te danken is aan het bezoek van kinderen. Menschen, die naar de bioscoop gaan, doen het veelal voor de kinderen, uitzon deringen natuurlijk daargelaten. Voor groote menschen acht ik het een vrij onnoozel vermaak. En wat betreft de opmer king van den heer Carpentier Alting, dat er allerlei onwaar schijnlijks als waarschijnlijk wordt voorgesteld, och, dat vind ik zoo erg niet. Dat had men bij die ouderwetsche comedies ook en ik geloof, dat zij per slot van rekening veel minder slecht op den geest van de menschen werkten dan de mo derne comedies, waarin soms een paar personen een heelen tijd met elkaar zitten te praten en waarbij veel erger dingen gezegd worden, dan vroeger in die bombarie-stukken. Ik ge loof niet, dat die onwaarschijnlijke dingen zoo erg op het kind zullen inwerken. Verder zegt de heer Carpentier Alting: wij moeten niet wachten tot eenmaal de onheilen zijn gebeurd. Zoover echter wil ik het ook niet laten komen. Wanneer ik vermoedde, dat hier voorstellingen plaats hadden, die voor de kinderen slecht waren, dan zou ik ze wel weten te belet ten, maar ik geloof niet, dat het hier zoo erg gesteld is. Nu wil men de kinderen gaan beschermen. Maar wat zijn kin deren Maar waarom neemt men dan niet den leeftijd tot bijv. 21 jaar? Bij oudere kinderen kan een slechte voorstel ling veel meer vat hebben op het gemoed dan bij jongere. En zoo komt men van het een in het ander. Platen zijn veel erger, zegt de heer Aalberse. Maar dan moet men alles ver bieden dan moet de Overheid overal regelend optreden. Dan zal men tenslotte zeggenin de lunchrooms komen ook wel personen, wier aanwezigheid minder goed is voor kinderen, dus moet er een verordening worden gemaakt tegen de lunch rooms. Zoo zou men alles wel door de autoriteiten kunnen laten regelen, en zouden wij bijv. de kinderen van de geboorte af aan in handen van de Overheid kunnen stellen, zooals dit in Sparta gebeurde. In het onderhavige geval geloof ik echter niet, dat de nood dringt. Wat de verordening zelf betreft, die is vrijwel identiek met het model door Gedeputeerde Staten en door den Minister van Binnenlandsche Zaken in overweging gegeven en met de ver ordeningen, die in andere gemeenten gelden. Tegen de redac tie heb ik dus geen bezwaren. Het geldt hier alleen voor mij: moeten we hier zoo'n verordening maken en dan zeg ik: ik acht dat onnoodig. De heer Carpentier Alting. Het is misschien onnoodig verder over de hoofdkwestie te spreken, want, wat het prin cipe betreft, heeft ieder zijn stem al in zijn zak, maar er zijn nog een paar dingen, waarover ik een enkele opmerking wil maken. Er is tegen het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen aangevoerd, dat de Overheid niet mag treden op bet gebied der ouderlijke zorg en dat alleen waar het toezicht van de ouders niet mogelijk is, dit moet worden gesteund; en dat er dus ook rekening mag en moet worden gehouden met de omstandigheid, dat de ouders zelf maat regelen behooren te nemen om hunne kinderen verre te hou den van voor hen ongewenschte voorstellingen. Daartegenover nu moet er m. i. de nadruk op worden gelegd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 16