176 DONDERDAG 2 DECEMBER 1915. ditie geraken. Zij worden slechts geholpen. Wat ik wil, is precies gelijk als het oorspronkelijke voorstel, een toeslag en niets meer Nu zegt gij, Mijnheer de Voorzitter: juist om te helpen hebben wij de grens in plaats van '1000.tot 1200.— verhoogd, waardoor de kosten niet zoo zeer worden vermeer derd. Daarom zeg ik: moeten wij dat doen? Wanneer ik gevallen wilde opnoemen, zou ik ook gehuwden kunnen noemen zonder kinderen, die het hard hebben en bij aan neming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders geen hulp wordt geboden. Ik ken de merischen niet zoo per soonlijk als de betrokken ambtenaren van het Stadhuis, maar wanneer uw stelsel gevolgd wordt, zullen er menschen zijn zonder kinderen, die met een klein inkomen moeten rond komen en die misschien ouders of andere hulpbehoevende familieleden ten hunnen laste hebben, die niets ontvangen en dus worden achteruitgezet. Dat gaat toch eigenlijk niet aan Wanneer de heer Aalberse verder zegt: er zit zooveel verkeerds in dit amendement weduwnaars en kostwinners zijn er niet eens in opgenomen dan zeg ik daartegen, dat ik niet zoo knap in de politiek ben als de heer Aalberse. De heer Aalberse, die jarenlang in de Tweede Kamer en in dezen Gemeenteraad zit, zou toch, wanneer hij welwil lend wilde zijn tegenover een dergelijk voorstel, kunnen zeggen: kijk eens, mijnheer Sijtsma, daartusschen moeten nog de woordjes «kostwinners en weduwnaars" geplaatst worden. Dan was de zaak toch in eens in orde. Wij hebben hier in den Raad dikwijls amendementen behandeld die tijdens de zitting door sub-amendementen werden verbeterd. Zoo'n sub-amendement zou ik ook wel willen overnemen en dan was dus het bezwaar van den heer Aalberse ver vallen. Daaruit te concludeeren, dat het amendement onbe kookt is, noem ik politiek in den slechten zin van het woord. Mijnheer de Voorzitter, U is boos geworden, omdat ik zeide, dat ik dichter bij deze menschen stond dan U, maar over het algemeen al behoef ik nog wel niet om een duurte- toeslag te vragen is het toch waar, dat personen zooals ik, beter over de wijze waarop minumumlijders moeten rond komen kunnen oordeelen dan menschen, die groote inkomens hebben. Natuurlijk wil ik daarmede niet zeggen, dat U niets zou voelen voor die menschen. Maar evengoed als U uit mijne woorden hebt kunnen distilleeren, dat U niets voelt voor die menschen, zou ik uit uwe woorden, waar U zegt, dat door mijn systeem weer meer menschen tevreden zullen zijn, kunnen distilleeren, dat U meent, dat ik dit voorstel indien om bij meerdere menschen in de gunst te komen. De Voorzitter. U behoeft niet iets te gaan distilleeren uit mijn woorden. De Uwe heeft U echter zelf zoo gezegd. De heer Sijtsma. Ik zou toch die conclusie uit uwe woorden kunnen trekken, dat ik dat voorstel doe om in de gunst te komen van een groep menschen, die niet met uw voorstel vrede hebben, wat werkelijk niet het geval is. De kosten van mijn voorstel zooals die noemt, kan ik niet narekenen. Al begrijp ik nog niet, waar de fout in mijn be rekening schuilt, zal ik aannemen, dat zooals U het zegt, juist is, doch dan is het nog weinig meer dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders geamendeerd door den heer Vergouwen. Het feit, dat U het hebt laten narekenen is toch wel een bewijs, dat het amendement nog niet te laat is ge komen, of dat het niet moeilijk was, om de kosten te berekenen. De heer van der Lip. Wij hebben een massa kaarten moeten uithalen! De Voorzitter. Een uur of 10 heeft het ons gekost! De heer Sijtsma. Enfin, dat is eenmaal geschied, de zaak is het ook wel waard. Nu kunnen wij er over oordeelen en zien, waarom het gaat. U zegt: over het stelsel moet men nu niet twisten. Maar U hebt den vorigen keer toch uitdrukkelijk tegenover den heer Heeres doen uitkomen voor een kinder toeslag te zijn, omdat U langzamerhand tot de meening waart gekomen, dat men lagere beambten moet beloonen naar behoefte. Die woorden heb ik toen in mijn ooren ge knoopt en tegenover het systeem loon naar behoefte zal ik steeds blijven voorstaan het stelsel naar het geleverde werk te beloonen. Ik geloof, dat wij nooit een stap op dien weg moesten zetten en ook daarom heb ik mijn voorstel ingediend. Hoe het zij, met dit bedrag van f 13.635.zullen dan ook veel meer menschen worden geholpen en m. i. veel beter geholpen, doordat wij ineens een uitkeering doen, waardoor de menschen in staat zijn in eens eenige winterbenoodigd- heden in te slaan, waarmede zij een geruimen tijd kunnen doen. Op mijn stelsel dus kan ik niet terugkomen. Ik wil mijn amendement wel in dien vorm wijzigen, dat er nog weduw naars en kostwinners bijkomen. Dan is mijn voorstel naar den zin van den heer Aalberse veranderd en zal hij er in technisch opzicht geen bezwaar meer tegen kunnen hebben. De heer Botermans. M. d. V. Het spijt mij, dat het amen dement-Vergouwen niet is aangenomen geworden, temeer nu ik de becijfering van den heer Sijtsma heb gehoord, die sprak van ƒ13635.waarbij nog gerekend moet worden een bedrag voor de toelage van kostwinners. Men moet rekening houden met de gemeentekas, en dat al dat geld in hoofdzaak van belastingpenrhngen moet worden verkregen. Er zijn verscheidene ingezetenen met een inkomen van 500.600.en ƒ700. die nu moeten helpen mede betalen aan deze toelage. Ik kan mij best vereenigen met het voorstel van Burge meester en Wethouders; dat kost 9000.In deze dure tijden is het m. i. in de eerste plaats noodig om de gezinnen te steunen, die de meeste kinderen hebben. Hebben een man en vrouw een inkomen van 13.dan kunnen zij daar beter van komen, dan iemand met een zelfde inkomen, die een gezin heeft van 5 of 6 kinderen. Ik zal dus voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer Aalberse. M. d. V. Ik heb het woord gevraagd allereerst om 2 punten recht te zetten. Men heeft mij iets in den mond gelegd, wat ik niet heb gezegd en ook niet bedoeld heb te zeggen. De heer Sijtsma heeft het voorgesteld alsof ik hem had beschuldigd van «politieke sabotage" Ik heb daar niet over gedacht. Dit zou toch beteekenen, dat hij met dit voorstel zou zijn gekomen om politieke redenen, en dat hij tegen het voorstel van den heer Vergouwen c. s. had gestemd, omdat zij zijne politieke tegenstanders zijn. Dit heb ik gezegd noch bedoeld. Ik heb slechts gesproken over de zonderlinge houding van den heer Sijtsma om tegen een voorstel te stemmen, waar hij in de vorige vergadering vóór had gestemd, een bewijs dat hij het, men zal mij deze uitdrukking niet ten kwade duiden, beter vond dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik heb gezegd dat deze wijze van doen, om tegen dit voorstel, hoewel men het een verbetering vindt, te stemmen, alleen om hierdoor te bereiken, dat straks zijn eigen voorstel misschien een paar stemmen meer zal verkrijgen, op mij den indruk maakte van sabotage. Omdat dit woord wat hard klonk, en U, Mijnheer de Voorzitter, mij boos aankeek, heb ik mijne bedoeling eenigszins verduidelijkt door te zeggenzooals men op economisch gebied spreekt van sabotage, zou men dit zoo op politiek gebied aldus kunnen noemen. In dat verband zal de heer Sijtsma begrijpen, dat het een groot verschil maakt of men spreekt van «sabotage in politieken zin", zoo als deze in economischen zin voorkomt bij vak vereenigingen, of van «politieke sabotage". Ik althans maak daartusschen een groot verschil. In de tweede plaats heeft de heer Sijtsma gewezen op de fout, waarop door mij de nadruk werd ge legd, dat volgens zijn voorstel een weduwnaar met 8 kinderen geen uitkeering zou ontvangen. Hij vond deze opmerking van mij niet aardig. Ik had er hem op moeten wijzen, dat dit eene redactie-fout was, eene vergissing van hem was. Maar wat mijne bedoeling met deze opmerking was, blijkt uit het verband, waarin ik dit voorbeeld heb genoemd. Ik heb dit voorbeeld aangehaald alleen ad illustrandum, om te toonen, hoe rauwelings de heer Sijtsma dit voorstel aan den Raad heeft voorgelegd, dat hij de zaken niet goed heeft onder de oogen gezien, en hoe hij nu kon verwachten, dat de Raad een voorstel van zoo verre strekking zoo op eenmaal in al zijn mérites zou kunnen beoordeelen. En als een voorbeeld van de moeilijkheid, waarin de Raad zich hier bevond, heb ik gewezen op die fout, die mij bij het lezen opviel en gezegd: het is best mogelijk, dat er nog meer van dergelijke fouten inzitten. Nu, Mijnheer de Voorzitter, mijne conclusie was dan ookik zal tegen het voorstel van den heer Sijtsma stemmen. Ik geloof overigens wel, dat hetgeen door U aangevoerd is, op zijn zachtst uitgedrukt, vernietigend is geweest voor dat voorstel. Verder wil ik nog op een ander punt de aandacht vestigen. De heer Sijtsma heeft medelijden gehad met de belasting betalers en gezegd: is het eigenlijk wel te verantwoorden, dat de menschen met een inkomen van 1900.tot ƒ1200. nog een toeslag krijgen? Dat moeten toch de arme belasting schuldigen betalen. Nu blijkt uit het door U, Mijnheer de Voorzitter gesprokene, dat het voorstel van den heer Sijtsma 5000.meer zal kosten, dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, en dat wij daarmede dat zonderlinge resultaat krijgen, dat degenen, die het het meest noodig hebben, minder krijgen dan bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders, want nu krijgen de gezinnen met 6 kinderen en meer, dus groote gezinnen, die het meest onder de duurte lijden, nog minder dan door middel van het voorstel van Burgemeester en Wet houders, wat nog ƒ5000.goedkooper voor de gemeentekas uitkomt! Die twee zaken, Mijnheer de Voorzitter, zijn voor mij zoo concludent, dat, al had ik geen verdere bezwaren tegen het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 6