174
DONDERDAG 2 DECEMBER 1915.
aan te nemen, dus uitdrukkelijk uitspreken, naar het mij
voorkomt, dat de loonen, die de gemeente in normale om
standigheden betaalt, reeds te laag zijn.
Dat vind ik gevaarlijk om, al is het indirect, bij een voor
stel als dit eene dergelijke meening hier uit te spreken.
Er komt nog wat bij. Reeds op het eerste gezicht blijkt de
formuleering al zeer ongelukkig. Een weduwnaar met 8
kinderen krijgt niets, want een ongehuwd man valt niet
onder de gegadigden in het voorstel van den heer Sijtsma
genoemd. Of een weduwnaar kinderen heeft of niet, dat doet
er in het geheel niet toe, want slechts voor kinderen van
gehuwden wordt toeslag gegeven. Daaruit blijkt wel hoe rau
welings dit voorstel bij den Raad is ingediend.
Een weduwnaar met 8 kinderen krijgt niets, maar een
man slechts een week of wat gehuwd zonder kinderen, zal
wel toeslag krijgen. Zoo zijn er meer dingen te noemen,
waardoor de vei houding, die door dit voorstel wordt geschapen,
absoluut zoo gunstig niet is als in dat van Burgemeester en
Wethouders.
Sterke argumenten zullen er moeten worden bijgebracht om
mij er van te overtuigen, dat het voorstel van den heer
Sijtsma de voorkeur verdient boven dat van Burgemeester en
Wethouders. Het spijt mij, dat het zoo rauwelings indienen
van dit voorstel reeds het zeer nadeelige gevolg heeft gehad,
dat het voorstel van den heer Vergouwen, dat ook volgens
den voorsteller van dit nieuw amendement eene verbetering
was van dat van Burgemeester en Wethouders, is verworpen,
waardoor die verbetering niet meer zal worden verkregen.
De heer van der Pot. M. d. V. Het komt mij voor, dat de
bezwaren, die tegen het voorstel van den heer Sijtsma zijn
ingebracht, vooral van formalistischen aard en voor een gedeelte
zelfs niet geheel juist zijn.
Wat betreft het bezwaar van den heer Korff, dat het. hier
niet geldt een amendement, maar een geheel nieuw voorstel,
zou ik willen aanvoeren, dat, waar het voorstel van Burge
meester en Wethouders drieledig is en de heer Sijtsma voor
stelt voor het eerste deel iets anders in de plaats te stellen
en in het tweede een wijziging aan te brengen, zulks toch niet
uitgaat buiten hetgeen men onder een amendement pleegt te
verstaan. De vraag, of men hier te doen heeft met een
amendement of met een voorstel, acht ik dan ook van zeer
ondergeschikt belang.
De bezwaren door den heer van der Lip tegen het amende-
ment-Sijtsma ingebracht, zijn oogenschijnlijk zeer sterk. Hij
zegt, dat wanneer het voorstel van den heer Sijtsma de vorige
maal was ingediend, de gang van zaken heel anders zou zijn
geweest. Dan zou eerst dit voorstel, en daarna het voorstel
van Burgemeester en Wethouders met het amendement-Ver
gouwen in stemming zijn gebracht, want, zoo zei hij, het
voorstel van den heer Sijtsma is van verdere strekking.
Met alle sprekers ben ik het eens, dat het jammer is, dat
dit voorstel eerst zoo laat is ingekomen; dit neemt evenwel
niet weg, dat ik de redeneering van den heer van der Lip
niet juist acht. In twee opzichten is het voorstel van den heer
Sijtsma van minder verre strekking dan dat van Burgemeester
en Wethouders. In de eerste plaats, omdat de grens gesteld
is op 1200 in plaats van op 1000 en in de tweede plaats
omdat de toeslag voor kinderen van ƒ1.00 op ƒ1.is terug
gebracht. Daarnaast is gekomen de normale toeslag voor
gezinnen onafhankelijk van het getal kinderen als een nieuw
element, maar dat het voorstel daarom van verdere strekking
zijn zou, staat voor mij nog niet vast.
Wanneer de financiëele berekening van den heer Sijtsma,
die thans voor mij niet te controleeren is, juist is, en dit van
de gemeentekas geen grooter bedrag vereischt dan het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, gelijk dit was geamendeerd
door den heer Vergouwen, dan ben ik integendeel van meening,
dat het voorstel van den heer Sijtsma van minder verre
strekking is dan het andere.
Wat het voorstel zelf betreft, wil ik bekennen, dat waar
ook ik het thans voor de eerste maal onder de oogen krijg,
het zeer moeilijk is om hieromtrent mijne stem te bepalen.
Evenwel wil ik wel zeggen, dat in tweëerlei opzicht het
voorstel van den heer Sijtsma mij aangenamer is dan dat
van Burgemeester en Wethouders.
In de eerste plaats, omdat het niet alleen zich bepaalt tot
een duurtetoeslag per kind, wat naar mijne meening niet
juist is. Ik geef toe, dat het aantal kinderen een factor mag
zijn bij het vaststellen van den duurtetoeslag, maar dat dit
den toeslag uitsluitend moet beheerschen, komt mij vooreen
zwak punt te zijn in het voorstel van Burgemeester en
Wethouders.
In de tweede plaats lijkt het mij een verbetering, dat de
grens wordt teruggebracht van ƒ1200.— tot ƒ1000.In
den laatsten tijd heb ik de andere heeren wellicht ook
in de courant verschillende dergelijke voorstellen in andere
Gemeenteraden zien behandelen en, daarmede vergelijkende,
komt het mij voor, dat Burgemeester en Wethouders hier
wel w?at hoog gingen in hun voorstel en de grens wel wat
ruim hebben gesteld. In deze beide opzichten dus lijkt mij
het voorstel van den heer Sijtsma eene verbetering toe. In
één opzicht echter vind ik het geen verbetering en dat is,
dat hij voorstelt de toelage in' eens uit te keeren.
Naar mijne meening was het voorstel van Burgemeester
en Wethouders om de toelage te verdeelen over 4 maanden
verstandiger. Het zal voor mij een moeilijk punt uitmaken
voor welk voorstel ik moet stemmen. Maar hoe het zij, het
komt mij voor, dat de strafpredikatie, die de heer Aalberse
heeft toegediend aan den heer Sijtsma inzake zijn stem over
het amendement-Vergouwen, volkomen onverdiend was. Hij
stond voor een dilemma, zooals er zoo vaak hier een voor
komt. Er zijn.bijv. twee voorstellen, a en b; men voelt wel
wat voor het voorstel a, maar meer voor b dan voor a, doch
er bestaat meer kans dat a wordt aangenomen. Nu staat men
altijd voor een moeielijk geval, hoe te stemmen. Moet men
zijne medewerking verleenen om a te doen verwerpen met
de kans dat ook b wordt verworpen en er dus niets gebeurt,
of moet men zijn stem geven aan het voorstel, dat men
minder sympathiek vindt, opdat er misschien ten slotte iets
tot stand komt. Ik herhaal, dat wij herhaaldelijk voor dat
zelfde dilemma hebben gestaan, bv. bij voorstellen omtrent
den aankoop van land, waar het herhaaldelijk voorkwam,
dat men niet wist hoe te stemmen als men iets wilde be
reiken. Voor dit geval heeft ook nu de heer Sijtsma gestaan.
Hij voelde meer voor het eigen stelsel, belichaamd in zijn
voorstel; ook voelde hij, dat er iets moest gebeuren, en dus
of het amendement van den heer Vergouwen öf het zijne
moest worden aangenomen. Hij heeft dus een keuze moeten
doen. Moest hij nu per se medegaan met het amendement-
Vergouwen en dan zijn voorstel van de baan schuiven, of
trachten dat voorstel te doen verwerpen en daarmede de kans
vergrooten om zijn voorstel er door te krijgen? De heer
Sijtsma heeft de laatste keuze gedaan en ik geloof niet, dat
hij daarmede zoo verkeerd heeft gehandeld. Iri elk geval lijkt
mij de strafpredikatie van den heer Aalberse hier niet op zijn
plaats en volkomen onverdiend.
De heer Fokker. M. d. V. Ik wilde over het amendement
van den heer Sijtsma wel een enkel woord zeggen naar aan
leiding en tegenover het gezegde van den heer Aalberse, die
vlug eenige zwakke punten in dat voorstel heeft ontdekt en
ten toon heeft gesteld. Het wil mij voorkomen, dat de bezwa
ren, waarop de heer Aalberse wijst, o.a. die weduwnaar met
8 kinderen, die buiten het voorstel zou vallen, niet bestaan.
Wanneer dit voorstel wordt aangenomen en geïnterpreteerd
wordt naar de bedoeling van het voorstel, dan ziet men, dat
er staat: »aan allen, die gehuwd en in vasten gemeente-
»dienst zijn, of daarmede naar het oordeel van Burgemeester
»en Wethouders zijn gelijk te stellen enz.'' M i. volgt uit de
woorden: »of daarmede naar het oordeel van Burgemeester
»en Wethouders zijn gelijk te stellen", dat de weduwnaar
met 8 kinderen er wel onder zou vallen, en dus wel degelijk
de voordeelen van dat voorstel zal genieten.
De heer Sijtsma. Mijn voorstel kan toch nog wel verbeterd
worden.
De heer Fokker. Ik meen dat het uit de woorden reeds
duidelijk blijkt. Ik zelf ben de voorsteller niet geweest en
deze zal de interpretatie van dat voorstel ook wel beter ver
dedigen dan een ander, die aan het maken ervan geen deel
heeft gehad, maar het komt mij voor, dat deze grief tegen
dat voorstel geen reden van bestaan heeft. Wanneer echter
die grief eens juist was, dan is het toch heel eenvoudig even
een sub amendement voor te stellen, zoo men overigens met
dat voorstel kan medegaan, om die fout te verbeteren, en er
dus bijzetten dat een weduwnaar met kinderen er ook in
begrepen is.
De Voorzitter. Ik heb weinig meer te zeggen te dezer zake,
want ik ben het grootendeels eens met wat door de heeren
van der Lip en Aalberse en de andere leden, die den heer
Sijtsma bestreden, is gezegd.
Tegenover den heer van der Pot houd ik vol, dat het voor
stel van de heeren Vergouwen c. s. verder ging dan dat van
den heer Sijtsma.
Ook ik beschouw het amendement van den heer Sijtsma
als een nieuw voorstel, maar gegoten in den vorm van een
amendement. Was het een voorstel geweest, dan hadden wij
het moeten ter zijde leggen, omdat het geen 24 uur van te
voren is ingediend. Waar het hier evenwel zoo'n belangrijke
aangelegenheid betrof, waarbij zoovele ambtenaren zijn be
trokken, hebben wij maar besloten het voor een amendement
te laten doorgaan, maar ik ben het met den heer Korff eens,
dat men het eigenlijk een nieuw voorstel moet noemen, want
het is een geheel nieuw systeem, dat hier wordt voorgedragen.
Dit was met het amendement-Vergouwen niet het geval. Bij