172 DONDERDAG 2 DECEMBER 1915. II. Verzoek van A. M. Overeynder om toestemming tot het geven van onderwijs aan de school van het genootschap «Mathesis Scientiarum Genitrix". (Zie Ing. St. No. 231). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. III. a. Herstemming over het amendement-Vergouwen c. s. op het voorstel in zake de toekenning van een duurtetoeslag aan verschillende categorieën van beambten en werklieden in dienst der gemeente Leiden. b. Voortzetting van de behandeling van dat voorstel. (Zie Ing. St. No. 222). De heer Sijtsma. M. d. V.l Een korte verklaring, om mijn stem te motiveeren. Ik heb de vorige maal gestemd voor het amendement van den heer Vergouwen c. s. Nu ben ik ge komen met dit amendement, dat ik rationeeler acht en zou dus door te stemmen voor het amendement-Vergouwen, mijn amendement in gevaar kunnen brengen, zoodat ik moet be sluiten op dit oogenblik tegen het amendement der heeren te stemmen. De Voorzitter. Ik zal nu het amendement van de heeren Vergouwen c. s. in stemming brengen. Het amendement van de heeren Vergouwen c. s. luidende: «Ündergeteekenden stellen voor om den toeslag, bedoeld in Ingekomen Stuk No. 222 al. 1, voor inkomens beneden ƒ800 te bepalen op 2.40 per kind per maand en van ƒ800 tot ƒ1200 te bepalen op ƒ1.60 per kind per maand" wordt bij herstemming verworpen met 12 tegen 11 stemmen. Tegen stemmen de heeren Hartevelt, Reimeringer, Sasse, Fischer, van der Lip, Bots, Korff, van der Pot, Fabius, Sijtsma, de Boer en Zwiers. Vóór stemmen de heeren: van der Eist, Tepe, Aalberse, Botermans, van Tol, Pera, Huurman, Vergouwen, van Gruting, Fokker en Hoogenboom. (De heeren Briët en Heeres komen ter vergadering.) De Voorzitter. Nu komt het amendement van den heer Sijtsma in behandeling. Zou de heer Sijtsma zoo goed willen zijn het amendement in het kort toe te lichten, dan zal ik daarna vragen, of het ondersteund wordt. De heer Sijtsma, M. d. V.Het spijt mij, nu eerst met mijn amendement te zijn gekomen. De reden hiervan is de vol gende. Toen ik vóór de vorige vergadering met eenige leden overleg pleegde, wat wij zouden moeten doen, ter verbetering van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, was het resultaat dezer besprekingen, dat er een voorstel zou worden ingediend, waarmede wij ons gemeenschappelijk wel zouden kunnen vereenigen. Ik heb er toen van afgezien dit voorstel in te dienen. Het voorstel, dat wij verwacht hadden, is niet gekomen, omdat er bij nadere uitwerking bezwaren tegen waren van overwegenden aard, die dit verhinderden. Nu was bet mij staande de vergadering niet wel mogelijk, mijn voor stel in te dienen, omdat ook ik nog berekeningen moest maken. Nu evenwel de stemmen hebben gestaakt en deze zaak dus nog niet ten einde is, heb ik gemeend, dat het in het belang der zaak was thans nog dit amendement in te dienen. De bedoeling daarvan is deze. Ik heb de grens van 1200 teruggebracht op 1000; bierdoor komende in de richting van de zienswijze, die door de heeren Heeres, Fabius en anderen wordt voorgestaan. Zij toch waren van oordeel, dat vele belastingbetalenden er bezwaar tegen zullen hebben, dat zij moeten bijdragen aan den toeslag van ambtenaren, die in veel beter doen verkeeren dan vele dier belasting betalende burgers zelf. Ik meende ook door deze verandering te komen in den geest van den heer Pera, die zooals ik de vorige maal reeds zeide, in 1911 heeft verklaard, dat hij de grens zoo laag mogelijk wilde zien gesteld; deze was toen door Burgemeester en Wethouders bepaald op 750, omdat er onder belastingbetalende burgers zijn, die nog minder inkomen bezitten en toch moeten bijdragen. Zoo laag wilde ik nu niet gaan, maar wel heb ik de grens tot 1000 terug durven brengen. Van verschillende zijden heb ik naar aan leiding van het voorstel van Burgemeester en Wethouders de opmerking vernomen: «Verkeeren menschen met een in komen van 1200 in zulke benarde omstandigheden? Hoe moeten wij er dan wel komen, die veel minder inkomen hebben?" Ik meende derhalve te handelen in den geest der gemeentenaren door in mijn voorstel de grens tot ƒ1000. te verlagen. Wat betreft het tweede aanmerkelijke verschil, dat er bestaat tusschen het voorstel van Burgemeester en Wet houders en mijn amendement het volgende. Reeds eerder heb ik er op gewezen, dat ik niet meega met het systeem van Burgemeester en Wethouders, om den loontoeslag alleen te verleenen aan huisgezinnen met kinderen. Wanneer gij, Mijn heer de Voorzitter, dit systeem nog hadt verdedigd op utili- teitsgronden, dan was er nog iets voor te zeggen, maar gij zijt medegegaan met de stelling, door den heer Aalberse reeds meermalen verdedigd, dat men bij de lagere ambtenaren moet komen tot het stelsel van loon naar behoefte. Ik acht dit systeem verkeerd. Ik meen, dat men moet vasthouden aan het stelsel, loon naar verdienste en niet naar het aantal kinderen. Het kan niet anders, of men komt hierdoor tot allerlei dwaze inconsequenties. Daarom heb ik daarmede ook willen breken en een anderen grondslag gezocht. Ik wensch aan allen, gehuwden of daarmede gelijk te stellen en die in gemeentedienst zijn een toeslag te geven en wil dien toeslag in eens verleenen. Dat mijn voorstel bij U, Mijn heer de Voorzitter, geen sympathie vindt, begrijp ik uit het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, waar gezegd wordt, dat zulk een toeslag in eens als een extraatje zal worden beschouwd, wat er gemakkelijk doorglipt. Juist dat extraatje, meen ik, dat in deze omstandigheden het meest ge- wenscht is en wel hierom, omdat men in den wintertijd noodig eenigen voorraad moet inslaan. Dat weet U en meer anderen, die in veel betere financieele conditie verkeeren en verder van de arbeidersgezinnen afstaan dan ik, misschien niet zoo goed; ik kan U verzekeren dat het een groot gemak is, wanneer men in het begin van den wintertijd wat kan inslaan voor de maanden, die komen. Wanneer men nu per maand en per kind ƒ1.60 krijgt, is, dat wel aardig om het wat ruimer te hebben, maar dan komt men er niet toe om daarvoor brandstoffen of andere winterprovisie aan te koopen, wat men wel zal doen als men een duurtetoeslag in eens krijgt. Dat dit ook meer in de lijn valt door belanghebbenden zelf aangegeven, blijkt duide lijk. Ik heb een goed bezochte vergadering bijgewoond, andere Raadsleden waren er, meen ik, niet bij tegenwoordig waar voornamelijk de kleinere beambten aanwezig waren en daar is dit stelsel verdedigd en met algemeene stemmen ook een motie in dien geest aangenomen. Dus zelf wenschen de personen die voor den toeslag in aanmerking komen het ook. En zoo is dus niet het idéé om van die 15.in eens nu eens goede sier te gaan maken, maar werkelijk om daarvoor iets te koopen, dat in de komende wintermaanden van belang kan zijn en daarom heb ik voorgesteld om ƒ15.— in eens uit te keeren en vervolgens een toeslag voor elk kind. Toen ben ik aan het berekenen getogen. Nu had ik voor den kindertoeslag hetzelfde cijfer kunnen houden als Burge meester en Wethouders of als in het amendement van de heeren Vergouwen c s. maar ik heb echter begrepen, dat wanneer men voorstellen doet, die groote sommen vorderen van de gemeentekas, dan krijgt men zijn mederaadsleden niet mee. Om kans van slagen te hebben moest ik dus be zuinigen. Mij staan wel niet alle gegevens ten dienste, die Burge meester en Wethouders het werk vergemakkelijken, maar uit den staat van ambtenaren in het gemeenteverslag over 1914 bleek mij, dat er 577 ambtenaren waren, onderwijzers inbegrepen, die minder inkomen hebben dan ƒ1060. Ik neem aan, dat er onder die 577 om en bij de 500 zijn, die gehuwd of daarmede gelijk gesteld zijn. Dat zal dan bij een toelage van 15 kosten een bedrag van 7500. Wat het aantal kinderen betreft, heb ik eens een vergelijking gemaakt. U kwam met het kindertoeslagstelsel op 9000. Omgeslagen over 4 maanden en naar 1.60 per kind per maand, komt U dus tot 1400 kinderen beneden den leeftijd van 15 jaar. Nu vallen in mijn amendement de groep van menschen, die verdienen 1000 tot 1200 af, zoodat ik niet 1400, maar pl.in. 1000 kinderen moet steunen. Die 1000 kinderen a 4 per kind en per vier maanden maakt 4000, zoodat ik tot een eindrekening kom van 7500 vermeerderd met 4000, wat 11.500 maakt, dus nog iets minder dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders met het amendement van den heer Vergouwen zou kosten. De Voorzitter. U zegt 11.000? De heer Sijtsma. Het is naar mijne berekening 11.500. Wanneer ik een niet geheel juiste berekening heb gemaakt, wat niet onmogelijk is misschien, aangezien mij niet alle gegevens ten dienste staan, die zooals ik gezegd heb, Burge meester en Wethouders het werk vergemakkelijken, dan zult U mij de fouten wel willen aanwijzen. Ik geloof echter, dat het niet veel zal schelen. Wanneer men dit voorstel aan neemt, de kosten voor de gemeente dus niet bijzonder hoog zullen wordendaarom heb ik dat voorstel gedaan. Het spijt mij, dat het amendement zoo laat is gekomen, maar ik hoop, dat dit niet reden zal geven het te verwerpen en het zou ook, dunkt mij, niet zijn te verantwoorden, een voorstel, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 2