DONDERDAG 28 OCTOBER 1915.
145
heeft clan dus de Burgemeester zijn taak anders opgevat dan
ik, maar dat wil nog niet zeggen, dat ik daarom ongelijk heb.
Dit is trouwens het eenige punt geweest, waarin de Burge
meester van Rotterdam met mij van meening verschilde. Hij
heeft zich op een ander standpunt gesteld. Hij zei: de Minis
ter heeft mij niets te commandeeren, ik draag het aan ande
ren op daarvoor te zorgen. De Commissiën, die de heer Sijtsma
wenscht, zijn de Commissiën van bijstand. En ook die Com
missiën moeten natuurlijk voorgelicht worden door menschen,
die deskundig zijn. Evenmin als ik, kan eene Raadscommissie zoo
maar een oordeel uitspreken zonder deskundige voorlichting.
Nog niet lang geleden las ik, dat mijn collega van Haarlem
had gezegdik moet geen Commissie van bijstand, maar van
advies hebben, omdat slechts op voorlichting van deskundi
gen bepaalde maatregelen genomen kunnen worden. Die te
nemen is opgedragen aan den Burgemeester. Alle circulaires
zijn dan ook gericht aan den Burgemeester en niet aan den
Raad. Maar het wordt ook in de Memorie van Antwoord ge
zegd, dat de Burgemeester commissiën heeft ingesteld, waarin
niet maar bij toeval Raadsleden zijn benoemd geworden.
Altijd zijn er Raadsleden in benoemd; op deze wijze maak ik
gebruik van hunne medewerking. Wanneer wij voor al de te
treffen maatregelen Raadscommissiën moesten gaan instellen,
dart zou het eenige gevolg zijn, dat het veel langer zou duren,
voordat iets tot stand zou komen. Bovendien is de verant
woordelijkheid alleen aan mij opgelegd en niet aan den Raad,
zoodat die Commissie heel goed zou kunnen zeggen: ik heb
er geen zin in om te doen, wat mij door U wordt opge
dragen. De een beeft graag een opdracht en de ander
weer niet.
Wat betreft die 70000.waarover de heer van der Eist
heeft gesproken, ik geloof dat meri dit niet goed begrijpt. Die
70000.zijn een crediet, dat de Raad aan Burgemeester
en Wethouders heeft toegestaan in verband met de buiten
gewone omstandigheden. Maar niet alle betalingen, die wij in
dit verband doen, zijn zuivere verliezen. Veel daarvan is slechts
voorschot aan het Rijk. Ook zijn er allerlei zaken die aan de
gemeente niets kosten bijv. het Regeeringsbrood. Hier speelt
de gemeente eenvoudig de rol van tusschenpersoon en alleen
de administratiekosten komen ten onzen laste. Dat kan
niet a-nders, maar daarvoor kan ik niet altijd bij den Raad
komen. Zoo iets is inhaerent aan de geheele zaak. Wel is de
geheele broodregeliug indertijd hier door mij behandeld. Ook
in andere zaken in dit vérband is de Raad uitdrukkelijk ge
kend bijv. de uitbreiding van de werkloosheidsverzekering.
Ook visch en groente zijn hier besproken en eventueele verlie
zen op deze voorzieningen zullen natuurlijk ook uit die ƒ70000.
moeten komen.
De geheele broodquaestie heb ik hier indertijd uitvoerig be
handeld, nu natuurlijk niet. Die zaak kost aan de gemeente
niets, behalve de administratiekosten, en daar kan men
weder geen afzonderlijk Raadsbesluit voor nemen. De
menschen, die daar op de bureaux werken, doen dat
niet voor niets. Wanneer zij dat deden, zou ik het natuur
lijk nog liever zien. Maar in de broodquaestie is de Raad
bepaald gekend.
Ook de distributie van vatgroenten, waarbij mij de Levens
middelencommissie assisteert, kost aan de gemeente niets dan
de administratiekosten. De gemeente distribueert ze en er wordt
natuurlijk betaald door de ingezetenen, die ze komen koopen.
Dat kost alleen Regeeringsgeld, niet dat van de gemeente. De
gemeente wordt ook hier weer alleen genomen als schakel
voor de distributie. Err nu heeft de Minister niet aan de ge
meente of aan den Raad gevraagd, of deze genegen is deze
zaak aan te pakken, maar wel aan de Burgemeesters als zoo
danig en hij heeft zich tot hen gericht, omdat dat als het
ware gemakkelijker voor de hand lag, niet omdat deze het
zoo aangenaam vinden. Zooals den heeren bekend zal zijn,
heeft de heer van Leeuwen indertijd in de Eerste Kamer
ernstige klachten geuit over al die werkzaamheden, die den
Burgemeesters worden opgedragen, zoodat men niet moet
denken, dat de Burgemeesters deze werkzaamheden voor hun
eigen genoegen verrichten. Maar om dit alles te doen, vraag
ik daarbij zooveel mogelijk de assistentie van Commissies en
het is mij niets aangenamer dan in die Commissies eenige
leden van den Raad aan te treffen.
Wat betreft het fmancieele gedeelte van de zaak, dat laat
ik altijd in den Raad komen; ik meen niet, dat er een zaak
is, die ik niet aan den Raad heb medegedeeld.
Wat den visch ver koop betreft al ben ik het met de
heeren eens, dat de gemeente niet met de burgers moet gaan
concurreeren net is hier toch eenigszins eene andere zaak.
Daarin moet ik den heer Fokker gelijk geven. Het kan toch
gebeuren, dat in een of andere gemeente een bepaald voedsel
door onbekendheid versmaad wordt, terwijl het op zich zelf
zoo nuttig kan zijn. Van mijn collega in Veendam heb ik
gehoord, dat daar visch als volksvoedsel geheel en al onbe
kend was. Wat men daar van visch kon krijgen, was niets
dan afval van de Gronirigsche vischmarkt. En zulke visch be
geerde men niet te eten. Nu heeft hij sedert een paar jaar
op zich genomen maatregelen te treffen, ten einde visch als
volksvoedsel ingang te doen vinden. Het is dus zeer natuur
lijk, dat de gemeente Veendam den vischverkoop na den
oorlog blijft voortzetten. Wat Burgemeester en Wethouders
hier daaromtrent zullen besluiten, kan ik niet zeggen, omdat
ik niet precies de idee van de andere heeren omtrent deze
aangelegenheid ken. Maar waar op dit oogenblik hier niet
die toestanden heerschen, die wenschelijk moeten geacht wor
den voor eene stad van onze grootte, daarom zou het wel
kunnen, dat van gemeentewege werd voortgegaan met het
distribueeren van goede en goedkoope visch, omdat particu
lieren niet in staat zijn zonder verlies de visch zoo goedkoop
te verkoopen.
De heer Sijtsma heeft gevraagd, hoe het stond met de ge
meentelijke brandverzekering. Ik heb deze kwestie ter sprake
gebracht in de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten,
maar daar waren ook andere onderwerpen aan de orde, zoo
b.v. de kwestie van het oprichten van een credietbank. Wel
licht zal binnenkort ook worden opgericht een hypotheek
bank om hypotheek te kunnen verschaffen op gronden in
erfpacht, zooals dit reeds door de gemeente Den Haag wordt
gedaan. Dit is eene zaak van veel belang, en die heel wat
voorbereiding vereiscbt.
De brandverzekering acht ik op dit oogenblik van min
der belang, omdat de prerniën den laatsten tijd aanzienlijk
zijn verlaagd, zoodat de urgentie thans minder groot is
geworden. Als ik naga, wat onze gemeente thans minder
moet betalen dan vroeger, dan moet men erkennen, dat het
verschil enorm is. Het is dus zelfs eene kwestie, of zulk
eene verzekering thans nog voordeel zou opleveren. In alle
geval betwijfel ik, dat de gemeente er zooveel aan zou win
nen, dat de gemeentefinanciën er door zouden worden geres
taureerd. Het zal wezen een luttel bedrag.
Er wordt over nagedacht om eene belasting op de publieke
vermakelijkheden in te voeren. Gf wij met een voorstel daar
omtrent bij den Raad komen zullen, kan ik nog niet met
zekerheid zeggen. Daar is door Burgemeester en Wethouders
nog niet over gestemd. De heeren zullen zich herinneren, dat
voor eenige jaren door mij namens Burgemeester en Wet
houders is medegedeeld, dat wij met een voorstel betreffende
eene dergelijke belasting niet zouden komen. Toen is even
wel door den Raad eene motie aangenomen van den heer
Sijtsma, wat ten gevolge heeft gehad, dat er opnieuw eene
concept-verordening op dit stuk bij den Raad aanhangig is
gemaakt. Maar ook deze is weer verworpen, zoodat er tot
heden nog niets is tot stand gekomen. Hoe het thans gaan zal,
durf ik niet vooruit te zeggen. Ik voor mij ben er sterk voor.
Eveneens hopen wij bij den Raad te komen met een voor
stel tot verhooging van de heffing van de leges en met eene
herziening van de recognitie-verordening.
De heer Sijtsma heeft een opmerking gemaakt over den
onbezoldigden ambtenaar, die mij bijstaat, doch heeft zich
daaromtrent een verkeerde voorstelling gemaakt. Bedoelde
persoon heeft, bij het ontstaan van den oorlogstoestand, mij
geheel belangloos zijn diensten aangeboden, ik heb daarvan
gaarne gebruik gemaakt, omdat de buitengewone omstandig
heden voor mij een groote vermeerdering van arbeid brach
ten, die ik niet alleen meer af kon, terwijl ook de andere
ambtenaren hun handen vol hadden. Alles wordt tegenwoor
dig maar op de schouders van den Burgemeester geschoven.
Als men eens wist, wie mij al zoo wil spreken en waarover!
a. was er onlangs iemand, die mij vroeg, of ik niet kon
beletten, dat de eenden 's nachts zoo kwaakten in den Wit
ten Singel. De heeren lachen er om, maar het is werkelijk
gebeurd. Ik heb dus van dat vriendelijk aanbod dankbaar ge
bruik gemaakt met het besef natuurlijk dat bedoelde ambte
naar steeds onder mijne verantwoordelijkheid werkt. Dat
moet men wel in het oog houden. Zoo heeft deze ambtenaar
mij bijgestaan bij de regeling der maximum-prijzen, bij kwes
ties in verband met de onteigening enz. en heeft hij de men
schen te woord gestaan, als ik daarvoor geen tijd had. Hij
heeft daarbij altijd gehandeld in mijn geest en onder mijn
verantwoordelijkheid. Hij heeft dit alles geheel belangeloos en
ijverig gedaan en verdient dus grootelijks onzen lof.
Ik geloof nu wel de voornaamste punten te hebben beant
woord. De heer Fischer is zoo vriendelijk geweest de verschillende
opmerkingen betrekking hebbende op de toekomst te beant
woorden, zoodat ik mij persoonlijk van antwoord ontslagen
kan rekenen.
Ook ik voor mij zou natuurlijk gaarne een bevordering van
de welvaart en industrie zien, maar ik moet den heer Fokker
toegeven, dat het niet altijd zijn nut heeft en niet altijd van
belang is voor de welvaart van een gemeente, dat men meer
industrie krijgt. In dit opzicht verschil ik van meening met
den heer Aaiberse. Ik geloof wel, dat alle vermeerdering van
industrie welvaart zal brengen aan het land, maar niet
voor de speciale gemeentenwaarin zij gevestigd is. Dat is
een groot verschil, want een industrie zal ongetwijfeld de