144
DONDERDAG 28 OCTOBER 1915.
het zich hier ter stede doen vestigen van verschillende personen,
maar ook in het verbeteren van de condities, waaronder de
menschen hier leven. En met gerustheid mogen Burgemeester
en Wethouders eene critiek te gemoet zien over hetgeen zij
hebben tot stand gebracht op het gebied van de verbetering
van de volkshuisvesting, liet gaat wel niet zoo vlug, als wij
zelf' wel wenschten, maar als wij zien, hoe langzamerhand
de slechte huizen in de stad worden gesloten en opgeruimd,
en er een heel nieuwe stadswijk bezig is te verrijzen, waar
de menschen in veel beter condities zijn dan vroeger, en er
meer welvaart is in de gezinnen ten gevolge van de betere
woningtoestanden, dan geloof ik, dat wij in dat opzicht geen
ernstige critiek behoeven te vreezen. Wat de industrie betreft,
wil ik nog dit opmerken. De heer Fokker geeft Burgemeester
en Wethouders den raad, goed toe te zien, welke industrie
het is, die zich hier wil vestigen. Het zou wei heel prettig zijn,
wanneer wij dat konden doen, maar het is toch al heel moei
lijk om vooruit te weten, wat het resultaat van zulk eene
industrie te dezer slede zal zijn. Er is aangespoord, dat Bur
gemeester en Wethouders zich speciaal met particulieren in
verbinding zullen stellen, ten einde hier meer industrieën
gevestigd te krijgen. Ik kan den heeren de verzekering geven,
dat in dit opzicht reeds veel wordt gedaan. Herhaaldelijk
komt het voor, dat particulieren informaties komen inwinnen
naar de faciliteiten, die door de gemeente aan de een of andere
industrie kunnen worden gegeven.
Wij geven alle mogelijke inlichtingen en willigen zoo
veel mogelijk in de faciliteiten, die worden gevraagd. Men
moet evenwel niet vergeten, dat de gemeente bijna geen
grondbezit heeft. Dat wij dus geen terreinen kunnen aanbieden,
is een heel groot bezwaar, waarop dikwijls de onderhande
lingen afstuiten. Eén ding moet rnen bij dat alles evenwel
niet vergeten, en dat is dit, dat het initiatief voor het ves
tigen van eene nieuwe industrie zeer bezwaarlijk van de
gemeente kan uitgaan, maar altijd moet uitgaan van de par
ticulieren. Dat hierbij de particuliere energie een hoofdrol
moet spelen, 'dat is iets, wat niet alleen geldt voor het ves
tigen van eene nieuwe industrie, maar voor alles wat de be
volking dient te ondernemen. Burgemeester en Wethouders
en evenzeer de Raad kunnen slechts de welvaart in goede
banen leiden, slechts het hunne bijdragen tot het verbeteren
van de toestanden en ondernemingen, maar het initiatief moet
per se uitgaan van de bevolking zelve.
De heer Botermans. M. d. V. Ik zou even den geachten
Wethouder een antwoord willen geven.
De Wethouder is zoo goed geweest te zeggen, dat er heel
wat gedaan wordt voor den woningbouw. Ik zie met genoegen,
dat er zooveel gedaan wordt, om goede woningen te stichten,
maar de menschen die thans in de nieuw gebouwde woningen
komen wonen, wonen over het algemeen nog zoo slecht niet,
maar ik heb het oog op de menschen, die 1.25 en 1.50
kunnen verwonen en juist voor die menschen, Mijnheer de
Voorzitter, wordt niets gedaan. Er zijn wel plannen in bewer
king, o.a. een plan, dat naar ik meen al een jaar in bewerking
is, maar tot nog toe is er voor die menschen nog niets gedaan.
Mijnheer de Voorzitter, ik zou wenschen, dat Burgemeester en
Wethouders zoo spoedig mogelijk er toe overgingen om daar
vooral in te voorzien, dat de werkmenschen, en vooral def'abrieks-
menschen, krijgen een woning niet van 2.of ƒ2.25 per week,
maar dat zij kunnen krijgen woningen, die hoogstens een huur
doen van ƒ1.75. Al de plannen, Mijnheer de Voorzitter, die nu in
bewerking zijn, vereischen veel meer huur per week en dat
gaat niet. Wil men iets doen om de armoede wat te lenigen,
dan moet men aan die menschen bezorgen niet woningen
van 2.25, of meer maar woningen, waarvan de huur niet
hooger kan gaan, dan 1.50 of 1.75, want een tabrieksman,
die ƒ10.per week verdient, kan geen 2.50 huur per week
betalen. Dat gaat niet.
Zooals ik gezegd heb, zijn er plannen in bewerking, maar
die zijn ook weder te duur, en nu zou ik willen verzoeken,
dat wanneer het mogelijk is de plannen te keeren, en dan
woningen te bouwen voorden prijs, dien ik zooeven heb genoemd.
De heer Fischer. M. d. V. Een kort antwoord aan den heer
Botermans.
Ik kan hem mededeelen, dat op het oogenblik in vergevor
derden staat van voorbereiding zijn plannen voor het bouwen
van zeer goedkoope woningen. Dat kost natuurlijk gemeente
geld, want de heer Botermans zal beter dan ik weten, dat
het niet mogelijk is woningen te bouwen, die aan zekere
redelijke eischen voldoen, voor 1.50 en ƒ1.75, zelfs nog voor
meer geld.
De heer Fokker M. d. V. Ik zou den geachten Wethou
der het volgende willen antwoorden. Waar hij mededeelt, dat
hem niet bekend was, dat er plannen voor een verbinding
over Wassenaar naar Den Haag aanhangig waren gemaakt,
meen ik, dat het mogelijk is, dat de geachte Wethouder dit
niet weet, maar dat desniettegenstaande een dergelijke plan
overwogen wordt. Wat aangaat mijn vraag om meer toelich
ting ten aanzien van de industrieën, die hier zouden komen,
heeft de Wethouder, naar ik meen, mij verkeerd begrepen.
De heer Pera, die over dezelfde zaak heeft gesproken, schijnt
mij beter te hebben verstaan. Mijn waarschuwing was deze,
dat waar er op werd aangedrongen om meer industrieën in
deze gemeente gevestigd te krijgen en Burgemeester en Wet
houders worden aangespoord hun best te doen in deze richting,
dat Burgemeester en Wethouders dan tevens moeten bedenken,
dat niet alles goud is wat er blinkt, en dat een fabriek met
500 of 1000 werklieden niet altijd voor een gemeente een
voordeel is. Dat is geweest hetgeen ik daar straks heb betoogd.
De heer Fischer geeft door gebaren te kennen, dat hij mij
zoo straks niet begrepen heeft.
De heer Fischer. Volstrekt niet.
De heer van der Lip. U hebt den heer Fischer niet be
grepen.
De heer Fokker. Zijn antwoord althans niet, maar ik be
twijfel, of dit aan mij ligt.
De heer Pera. M. d. V. Wanneer ik het goed verstaan
heb, dan heeft de heer Vergouwen aanmerking gemaakt op
mijn doen en laten. Ik weet waarlijk niet, wat ik misdaan
heb. Ik heb zijne opmerking niet begrepen, en ik zal het er
dus maar bij laten.
De Voorzitter. Nu ik de verschillende sprekers ga beant
woorden, moet ik beginnen met ook namens de Wethouders
onzen dank aan de heeren te betuigen voor de hulde, die zij
aan het College van Burgemeester en Wethouders hebben
gebracht, omdat wij in deze zoo moeilijke tijden er in zijn
geslaagd het financiëel evenwicht te bewaren, al is het dan
ook met eene verzwaring der belasting.
Mijn persoonlijken dank betuig ik hierbij aan den heer
Fokker voor de welwillende woorden door hem tot mij ge
sproken, en aan de andere heeren, die hunne instemming met
deze woorden hebben betuigd. Het burgemeestersambt is in
de laatste jaren in onze gemeente werkelijk een moeilijke
taak. Maar steeds heb ik den steun en de medewerking
mogen ondervinden van Uwen Raad, waar het betrof de be
staande moeilijkheden uit den weg te ruimen. Ik dank de
heeren voor de welwillende wijze, waarop zij hebben mede
gewerkt aan de totstandkoming van de maatregelen, die Bur
gemeester en Wethouders in het belang van de gemeente
meenden te moeten aanbevelen of te moeten nemen. Ook
geldt deze dank voor de medewerking, die ik persoonlijk als
Burgemeester ondervond. En wanneer ik op dit laatste den
nadruk leg, dan is dit, omdat in den laatsten tijd zoovele
zaken speciaal aan mij worden opgedragen, en die bij raads
besluit niet te regelen zijn. Ik meen opgemerkt te hebben,
dat de heeren Fokker en Sijtsma van meening zijn, dat maat
regelen, die genomen moesten worden in het belang van de
bevolking, speciaal in het belang van de minder gegoeden,
b.v. wat betreft de levensmiddelenvoorziening en de maximum
prijzen, hadden moeten uitgaan van den Raad, en niet door
mij alleen hadden moeten getroffen worden door gebruik te
maken van de Onteigeningswet. Hierin vergissen de heeren
zich toch. Wanneer de Raad eene strafverordening in het
leven had moeien roepen, dan zou dit vooreerst veel te lang
hebben geduurd. Een strafverordening is er niet op hetzelfde
oogenblik als men die noodig heeft. En dan, wat zou men er
nog aan hebben Neem b.v. de bepalingen omtrent de maxi
mumprijzen. Wanneer die worden overtreden, wat baat dan
nog eene strafverordening, die veroordeelt tot eene maximum
van 25.of tot hechtenis van ten hoogste 6 dagen, waartoe
men echter niet zoo spoedig besluit. En een boete van ƒ25.
geeft niets. Als de heeren weten, dat men niet eens opziet tegen
boeten door de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij op
gelegd van een ton, dan begrijpen zij heel goed, dat eene gemeen
telijke strafverordening voor deze gevallen niets beteekent. Het
eenige middel is, dat de Burgemeester werkt met de Onteige
ningswet. Daarmede kan men de inwoners het beste bescher
men tegen het opdrijven der prijzen. Er zijn natuurlijk altijd
menschen, die zich door de voorgeschreven maatregelen be
nadeeld gevoelen, maar daar is nu eenmaal niets aan te ver
anderen. De Burgemeester vervult tegenover de levensmidde
lenleveranciers dikwijls den rol van boeman, wat nu niet
bepaald heel pleizierig is.
En toch, op dien weg moeten wij voortgaan. Dit is de eenige
manier, waarop de levensmiddelenvoorziening goed kan wor
den geregeld. Wij hebben het gezien met het opdrijven van
den melkprijs. Hier moest dadelijk worden ingegrepen. Bij
dit alles is veel aan den Burgemeester overgelaten.
De heer Sijtsma heeft volkomen gelijk in hetgeen hij zeide
over het instellen van een commissie te Rotterdam. Daar