DONDERDAG 28 OCTOBER 1915, 141 leniging van noodtoestanden. Persoonlijk heb ik dit ook ervaren, doch daar wil ik niet over spreken, maar toch geloof ik, dat niet altijd hiervan de reden is geweest die, welke door Bur gemeester en Wethouders wordt opgegeven: n.l. dat het zou zijn een gevolg van het in deze door de Regeering ingenomen standpunt. Ter zelfder tijd, dat gij mij hebt medegedeeld, dat Raadscommissiën, gelijk ik die wenschte te zien ingesteld, niet konden worden benoemd, heeft de Burgemeester van Rotterdam liet voorstel gedaan juist zulke commissiën door den Raad te doen benoemen. Wanneer Burgemeester en Wet houders in de Memorie van Antwoord mededeelen dat mede werking van den Raad in dezen niet in de bedoeling ligt van de Regeering, dan is dit antwoord voor mij niet overtuigend. En dat er raadsleden zitting hebben in het Steuncomité is toch moeilijk als een bewijs van erkenning van den Raad te aanvaarden. Dat gaat buiten den Raad om, heeft met deze zaak niets uitstaande. Het zou toch wel zeer eigenaardig zijn, dat in geen enkele der vele commissiën, die hier zijn inge steld, raadsleden zitting hadden. Zij hebben daarin zitting, niet in hun qualiteit van raadslid, maar van burger der gemeente Leiden. Wanneer het Burgemeester en Wethouders ter oore is gekomen, dat de raadsleden zoo bijzonder met werkzaamheden overladen zijn, welke in verband staan met de buitengewone tijdsomstandigheden, dan wil ik wel gelooven, dat dit zoo is, maar wordt er een commissie ingesteld en een raadslid tot lid daarvan benoemd, dan staat het aan hem om te beoordeelen, of hij daartoe den tijd heeft, ja dan neen. Dit is eene zaak, waar Burgemeester en Wethouders niets mede te maken hebben. Ook niet-raadsleden zullen het wel druk hebben en gemeente-ambtenaren eveneens. Ik heb niets tegen dien onbezoldigden ambtenaar, die functionneert als par ticulier secretaris van den Burgemeester, maar wel heb ik er op tegen, dat iemand, die volstrekt geene verantwoordelijkheid draagt, verschillende zaken heeft te regelen, waarvan de ge volgen op de gemeente en de gemeentenaren drukken. Ik heb menschen gesproken, die mij vertelden dat zij den Burge meester wenschten te spreken, maar daar deze het te druk had, werden zij naar iemand verwezen, die absoluut niet ver antwoordelijk is. Daarom zou ik willen vragen, zou het niet beter zijn, dat in de te nemen maatregelen de Raad meer werd gekend. Ik geloof, dat evenmin als ik, de andere raads leden bevredigd zijn geworden door het antwoord van Burge meester en Wethouders De heer Pera. M. d. V. Een enkele opmerking zou ik mij gaarne veroorloven, naar aanleiding van hetgeen pas gespro ken is. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders op de verschillende besprekingen, die bij de algemeene beschou wingen zijn gehouden, hebben mij geen reden gegeven eene opmerking te maken. Maar wel moet ik bezwaar opperen tegen het streven van den heer Fokker om voort te gaan met den vischverkoop, na afloop van den oorlog. Ik wil niet zeggen, dat er later misschien geen aanleiding kan bestaan dat de gemeente iets dergelijks weder opneemt, maar in elk geval zou ik willen beginnen met het particulier initiatief gelegenheid te geven om te toonen, met de ervaring die op gedaan is, wat men op dit gebied tot stand kan brengen. Dat er ook in 't vervolg naar gestreefd moet worden om visch meer algemeen tot een volksvoedsel te maken zullen wij, geloof ik, wel algemeen erkennen, doch om nu reeds te gaan vaststellen, dat de gemeentelijke vischverkoop zal voortgaan, dat lijkt mij wel wat al te voorbarig. Wij begeven ons daar mede op particulier terrein, wat voor de gemeente niet ge- we nscht is. In de tweede plaats eene enkele opmerking naar aanleiding van de aansporing aan Burgemeester en Wethouders om er vooral naar te streven de welvaart van Leiden te vermeerderen. Ik moet bekennen, dat ik mij feitelijk geen voorstelling ervan kan maken, wat Burgemeester en Wethouders op dit gebied zouden moeten doen Ik begrijp de bedoeling van deze aansporing niet. Wanneer men met bepaalde voorstellen was aangekomen, omtrent het fabriceeren van nieuwe artikelen op het gebied van de nijverheid, welk fabriceeren door don invloed van het Gemeentebestuur hier tot stand moest worden gebracht, en tevens aangewezen op wat wijze zulks kon ge schieden, dan hadden wij ons over dat bevorderen van de welvaart in Leiden een denkbeeld kunnen vormen. Nu men het bij een algemeene uitdrukking heeft gelaten, tasten wij geheel in het duister, en is het mij niet duidelijk, wat door Burgemeester en Wethouders moet gedaan worden. Dat het Gemeentebestuur zelf een bedrijf ter hand zal nemen, kan dunkt mij, toch moeilijk gaan. Er zijn verschei dene zaken vooral bij dezen oorlog voor den dag gekomen, waaraan hier eene groote behoefte bestaat, en die uit het buitenland moeten worden ontvangen. Tot hiertoe werd het niet gemerkt, dat het fabricaten uit den vreemde waren. Nu de invoer geheel of gedeeltelijk gestremd is, begint men het gemis te gevoelen en zit men in groote ongelegenheid. Ik noem o.a. soorten voering, serges van heel en half wol voor kleermakers. Katoenen serges worden hier in het land wel gemaakt, doch ook de andere kunnen niet gemist worden. Verder wordt in ons land gebruikt een soort gloeikousjes, die alle van het buitenland komen; onze konijnenvellen worden naar Duitschland vervoerd en komen weder terug in den vorm van vilten hoeden De gebloote schapenvellen gaan naar Engeland, om na de noodige bewerking vandaar tot ons weer te keeren in den vorm van fijne luxe-leder arti kelen. Men heeft een groote massa katoenen kousen, die alle van buiten worden ingevoerd en hier niet gemaakt worden. Zoo ook handschoenen, naaigaren, ijzerartikelen op kleerma- kersgebied, als spelden, naalden, drukknoopen enz. Wat vooral gewicht in de schaal legt, en waaraan onderscheidene fabri kanten tegenwoordig groot gebrek hebben, zijn de verfstoffen, die uit Duitschland moeten komenverder hebben wij hier ook geen vlas-spinnerij. Hierbij zal ik het laten; maar in elk geval wanneer men het maken dier goederen ter hand nam, zou dit zeker eene groote vermeerdering van werkzaamheden geven en aan heel wat menschen brood verschaffen. Wanneer er dus eene vermeerdering van de welvaart zal komen, dan zal dit dunkt, mij moeten zijn door uitbreiding van de industrie en vooral ook door het tot stand brengen van bedrijven, die artikelen voortbrengen, tot hiertoe in ons land niet gemaakt. Hoe moeten Burgemeester en Wethouders dat doen? Dat zij, waar de gelegenheid daartoe is, steun verleenen door het aanbieden bijv. van bouwterrein, dat spreekt wel van zelf. Het nemen van initiatief moet van particulieren uitgaan. Ik heb reden om op het gebrek aan bovengenoemde artikelen in ons land te wijzen, want het is iets, dat niet van zoo al gemeene bekendheid is, waarom ik het gewenscht acht, dat de aandacht er op wordt gevestigd. Het geldt hier het gebied van het bedrijfsleven. Er moet energie zijn om aan te pakken. Wanneer er in ons land wat meer energie werd gevonden en het geld gestoken werd in Nederlandsche ondernemingen, dan zou dit zeker de welvaart vermeerderen, en zou ook hier in Leiden veel gedaan kunnen worden. Er is gezegd, dat niet alle industrie een gemeente voordeel bezorgt en dat met een zijdelingsche heenwijzing naar eene industrie te Leiden, die minder gunstig werkt, leder is het duidelijk, welk bedrijf wordt bedoeld. Toch zou ik hiertegen willen waarschuwen. Men moet over dat bedrijf niet te gering oordeelen, al worden daar de hoogste loonen niet betaaldmaar velen onzer weten nog bij ervaring, wat het voor Leiden zeggen wil, als dit be drijf eens komt stil te staan. Het zou zeer zeker gewenscht zijn, wanneer ook deze industrie tot grooteren bloei kon worden gebracht, maar toch moet men het bedrijf, zooals het hier thans wordt uitgeoefend, niet geringschattend behandelen. Ik erken, dat het loon voor een groot deel van het personeel hoog noodig moest worden verhoogd, maar toch vinden in deze industrie heel wat menschen hun brood. Het is mij ook niet duidelijk geworden, op welke wijze Burgemeester en Wethouders moeten zorgen voor het tot stand komen van industrieën, die aan de gemeente voordeel zullen opleveren. De gang van het bedrijf is toch ten zeerste afhankelijk van de personen, die het bedrijf uitoefenenwaar voor geëischt wordt een gezond oordeel en overleg, en wat dies meer zij, zoodat het mij wel heel moeilijk voorkomt om maat regelen te nemen tegen datgene, waartegen gewaarschuwd wordt. De heer van der Elst. M. d. V. Zoo even hebben wij f 70.000 gevoteerd voor maatregelen te nemen tot leniging van den noodtoestand, die een gevolg is van de buitengewone tijdsomstandigheden. Uit dat crediet zullen worden bestreden de kosten door de gemeente gemaakt in verband met o. a. de levensmiddelenvoorziening. Maar van de werkzaamheden van de Commissie, die hiermede is belast, weten wij weinig, evenmin van de wijze, waarop het geld wordt besteed. Daar van zijn wij tot heden onkundig gebleven. Is het nu de bedoe ling van Burgemeester en Wethouders om voortaan den Raad geregeld op de hoogte te houden van de kosten, die de ver schillende maatregelen medebrengen? Mij dunkt, dat de Raad. recht heeft te weten, hoe het geld wordt besteed, dan kan men daarover in den Raad ook zijn oordeel uitspreken. (De heer Hoogenboom komt ter vergadering.) De heer Reimeringer. M. d. V. Naar aanleiding van de vraag die door sommige leden aan Burgemeester en Wet houders is gesteld omtrent de toekomst van Leiden, zou ik willen opmerken, dat dit dunkt mij een vraag is, die onmo gelijk voor Burgemeester en Wethouders is te beantwoorden. Wanneer men zich de moeite getroost om eens de stukken te lezen op staathuishoudkundig en ander gebied, die daar over handelen, dan zal men gewaar worden, dat er wel ver moedens worden geuit, hoe economisch de toestand na deze crisis zal zijn, maar er is geen mensch, die een beslist ant woord daarop kan geven. Vindt men bij den een eene opvat ting, dat na een korte opleving, eene diepe inzinking zal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 3