140 DONDERDAG. 28 .OCTOBER 1915. schouwingen over deze begrooting. Ik wil beginnen met hier in het openbaar te herhalen en mij aan te sluiten bij de woorden van hulde, die in de afdeelingen zijn gebracht aan U, Mijnheer de Voorzitter, woorden die werkelijk naar mijne meening volkomen gerechtvaardigd zijn. Deze begrooting is de laatste waarvan de behandeling door II in uw eersten ambts termijn wordt voorgezeten; ik ben er van overtuigd, Mijnheer de Voorzitter, dat indien het advies van den Raad werd inge wonnen, hoe de plaats moest worden vervuld, die door de wettelijke voorschriften het volgend jaar openkomt, en hier over door ons Raadsleden moest worden gestemd, dat geen stembriefje er anders uit zou zien, dan met vermelding van de woordencontinuatie ol bestendiging. Ik spreek hierbij den wensch uit, dat wij, leden van den Raad, U bij de behan deling van de begrooting het volgende jaar, hier weder op dezelfde plaats mogen zien. Teekenen van instemming.) Mij nheer de Voorzitter. Ik heb met. veel genoegen dezer dagen in de courant gelezen, dat door U pogingen in het werk zijn gesteld om den gemeentelijken vischverkoop beter dan tot dusverre te doen slagen err naar aanleiding daarvan err hetgeen door het College, is geantwoord, dat Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn, dat het geen aanbeveling verdient den verkoop van levensmiddelen na den oorlog van gemeentewege voort te zetten, omdat dan het particuliere initiatief zou worden belemmerd, wil ik opmerken, dat ik mij in deze niet kan aansluiten bij het gevoelen van het College van Burgemeester en Wethouders. Immers het is duidelijk gebleken, dat het particulier initiatief zich nooit in die mate op den verkoop van visch, wat zeer zeker een uitstekend volks- voedsel moet worden geacht, toegelegd heeft, dat visch van goede qualiteit en voor billijken prijs onder het bereik der burgerij in ruimen kring is gebracht. Waar het particulier initiatief in dit opzicht is te kort geschoten, en de gemeente, die in dit tekort thans wil voorzien, en de bestaande behoefte heeft leeren kennen en bevredigen, daar zou ik er prijs op stellen, dat door Burgemeester en Wethouders in nadere overweging werd genomen, of het niet wenschelijk zou zijn, dat ook na den oorlog van gemeentewege wordt voortgegaan met het verstrekken van visch als volksvoedsel. De heer Vergouwen. Dat staat r eeds in het algemeen verslag. De heer Fokker. Zeker, dat staat ook in het algemeen verslag, maar daarin wordt door Burgemeester en Wethou ders gezegd dat dit geene aanbeveling verdient. En nu zou ik Burgemeester en Wethouders gaarne tot een andere overtui ging willen brengen. Gaarne zou ik met. den Wethouder van Onderwijs over enkele punten van gedachte hebben wil len wisselen, maar waar de heer Wethouder niet tegenwoor dig is, en mijne opmerkingen dus niet zal kunnen beantwoor den, zal ik die punten thans buiten bespreking laten, en er mij toe bepalen hem een spoedig herstel toe te wenschen. In een afdeeling werd gevraagd, hoe Burgemeester en Wet houders denken over de toekomst van Leiden? In verband biermede is de vraag gerezen, welke politiek Burgemeester en Wethouders denken te volgen tot verhooging van de wel vaart en vermeerdering der industrie? Bij die vraag zou ik mij willen aansluiten, en Burgemeester en Wethouders wil len aansporen om te trachten middelen te vinden, waardoor de welvaart wordt verhoogd en de induètrie vermeerderd. Maar ik zou in één adem Burgemeester en Wethouders willen verzoeken goed uit te zien, welke industrie zij hier zullen bevorderen en op welke wijze zij de welvaart zullen trachten te verhoogen. Wanneer wij eens letten op den staat van het Werkloozenfonds en op de steeds toenemende uit- keeringen. die worden gedaan, dan blijkt hier wel uit, dat er in de gemeente industrieën zijn, waarvan het nog zeer de vraag is, of het bestaan van zulke industrieën tot voordeel van de geheele gemeente moeten geacht worden te strekken. Daarom zou ik Burgemeester en Wethouders willen verzoeken om, als zij eventueel een industrie willen bevorderen, goed uit te zien, welke industrie dit zal zijn. Over één punt nog eene enkele opmerking. Door een lid werd de vraag gesteld, of ook mededeelingen kunnen verstrekt worden omtrent den staat, waarin het plan eener electrische tramverbinding tusschen Leiden en Den Haag zich bevindt. Het antwoord luidt, dat de N.Z. H. Tramweg- Maatschappij plannen heeft gemaakt tot electrificatie der stoomtramlijn Den Haag—Leiden, en dat deze reeds vasten vorm hebben aangenomen en tot voorloopige besprekingen hebben geleid, zoodat vermoedelijk binnen niet te langen tijd nadere voorstellen kunnen worden te gemoet gezien. Ik zou Burgemeester en Wethouders willen verzoeken zich in dit opzicht voorloopig niet al te zeer te binden, en er voor te waken, dat niet voorbarig eene beslissing wordt genomen, waarover men misschien later spijt zou gevoelen, hoewel er maar zeer weinig beslissingen op verkeersgebied zijn genomen, waarvan ik dit zou kunnen zeggen, al weet ik er een. Er hangen toch plannen in de lucht om een electrische tramver- verbinding tot stand te brengen tusschen Den Haag en Leiden, die dan loopen zou over Wassenaar. Dat plan verkeert nog niet in vergevorderden staat, maar het is toch ernstig in voorbereiding, en nu zou het mogelijk zijn, dat wat voor Leiden beter kan worden geacht, n.l., de verbinding naar Wassenaar, later niet zou komen, wanneer wij ons reeds aan deze plannen voor de verbinding Leiden Den Haag over Voorschoten hadden vastgelegd, welke plannen, voor zoover mij bekend is, nog wel uit menig oogpunt minder in het belang van de gemeente Leiden zijn te achten. Ik zou Burgemeester en Wethouders naar aanleiding hiervan willen vragen: laat het college er in deze op uit zijn, om te zorgen, dat zij zich zoo min mogelijk binden. Mijnheer de Voorzitter. Ik zal over de algemeene beschou wingen over deze begrooting en het antwoord, dat Burgemeester en Wethouders daarbij hebben gegeven, niet veel meer zeggen. Een opmerking zou ik echter nog willen maken, n.l. over de quaestie, dat er gezegd wordt, dat het te betreuren is, dat de Gemeenteraad als college, of wel de leden van den Raad persoonlijk, zoo weinig zijn geroepen om maatregelen door den noodtoestand vereischl, te helpen beramen of te doen uitvoeren. Burgemeester en Wethouders antwoorden daarop, dat in zoo hooge mate geprofiteerd is van de gewaardeerde medewerking van de verschillende leden van den Raad. En nu zou ik willen opmerken, dat de bedoeling van degenen er zijn er meerderen geweest, die hetzelfde hebben gezegd die dat opmerkten, deze is, dat het beter ware geweest, dat van den aanvang af de verschillende maatregelen, die nu door U bij plakkaat zijn geregeld, in eene strafverordening waren neergelegddan was de Raad zelf medegeroepen bepalingen vast te stellen, die door straffen waren te handhaven, terwijl thans met straffen is bedreigd, die buiten den rechter om zouden gaan. Overigens geeft het antwoord van Burgemeester en Wethouders mij op het oogenblik weinig aanleiding meer om meer algemeene beschouwingen over deze begrooting te houden, en zie ik thans verder van het woord af. De heer Sijtsma. M. V. Ik heb tot mijn leedwezen de vergadering in de afdeeling, waarin ik zitting had, niet kunnen bijwonen en wil nu niet afwijken van de goede gewoonte om alleen het sectieverslag tot leiddraad te nemen, want wanneer hier andere zaken ter sprake gebracht zouden worden, zouden Burgemeester en Wethouders wel aan den gang kunnen blijven. Doch ten opzichte van één zaak wil ik mij de vrijheid veroorloven een vraag te doen, die niet zoo bepaald op het sectieverslag reageert. Die kan de Voorzitter misschien wel persoonlijk even beantwoorden. Een jaar of drie geleden heb ik hier ter sprake gebracht de brandverzekering vanwege de gemeente. Toen vond ik bij U een tamelijk gewillig gehoor; wildet er eenige uitbreiding aan geven en vondt het meer op den weg liggen van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten en beloofdet daar de zaak ter sprake te zullen brengen. De heer Aalberse betreurde dat toen, en toonde zicb een principieel tegenstander van een gemeentelijke brand verzekering. Sinds dien hebben wij niets meer van de zaak vernomen. Nu zou ik willen vragen, Mijnheer de Voorzitter, hebt U soms al eens deze zaak ter sprake gebracht in de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, en zoo niet, zoudt U dat dan willen doen? Door den financieelen nood der ge meenten, hier en overal, zou men er goed aan doen, wanneer men de financiën op eenigerwijze kon versterken en ik geloof werkelijk, dat gemeentelijke brandverzekering of een verzeke ring van tal van gemeenten gecombineerd een eenvoudig middel zou zijn om op eene gemakkelijke manier onze finan ciën te verstei ken. Daarom zou ik U, wanneer U het nog niet gedaan hebt, in overweging willen geven, het punt nu aldaar ter sprake te brengen. Het is ook m. i. beter, dat eenige gemeenten gemeenschappelijk deze zaak aanpakken, dan eene gemeente alleen, daar de risico, zooals men toen reeds heeft opgemerkt, dan wel eens te groot zou kunnen zijn voor deze enkele gemeente. Deze opmerkingen, M.d.V., zult gij mij wel veroorloven te willen doen buiten het sectieverslag om. Waar wij thans toch gekomen zijn op het gebied der financiën, zou ik nog dit willen zeggen. Hoewel het voor de gemeente minder dan ooit gemakkelijk is met nieuwe belastingen aan te komen, sedert minister Treub zijn belastingontvverpen heeft losgelaten, zou ik Burgemeester en Wethouders op het hart willen drukken om, al is de in overweging genomen nieuwe belasting op de openbare vermakelijkheden van niet zoo'n groote beteekenis, niet al te lang te wachten met het indienen der verordening. Ik geloof, dat door eene belasting op de publieke vermakelijk heden wel een niet groot bedrag zal worden verkregen, maar op eene voor de gemeentenaren niet zoo bezwarende wijze, een bedrag, waardoor in ieder geval de gemeentekas zal worden gesterkt zonder dat de druk ernstig zal worden gevoeld. Ik wil verder nog opmerken, dat ik mij geheel aansluit bij de klacht in het sectieverslag geuit, dat de Raad zoo weinig is gekend, waar het betrof het nemen van maatregelen tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 2