150
DONDERDAG 28
OCTOBER 1915.
Volgnr. 146 en 147 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Bij volgnummer 148 komt aan de orde de
begrooting van de Bank van Leening.
Deze begrooting wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Volgnr. 148 wordt, daarop eveneens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 149, luidende: Jaarwedden der
onderwijzersf 280821.
De Voorzitter. Deze post wordt verlaagd met f 75.—.
De heer Pera. M. d. V. Ik heb uit het verslag van het ver
handelde in de secties gezien, dat door een lid van den Raad
ik weet niet door wien ter sprake is gebracht het ambu-
lantisme en wel in verband met de zuinigheid. Nu wil ik wel
zeggen, dat wanneer er iets te doen was om het voordeel
van de gemeente ook op dit gebied te bevorderen, dit bij mij
ten zeerste steun zou vinden, maar naar mijne meening moeten
wij dit voordeel niet gaan zoeken in afschaffing van het ambu-
lantisme. Wat ik kortelijk wilde zeggen is, dat er enkele
dagen geleden over deze zaak een artikel is verschenen in
»Het Onderwijs" van de hand van ons vroeger hoofd eener
school, later Directeur van de Gemeentelijke Kweekschool
alhier, den heer Brouwer. Nu zou ik degenen, die steeds tegen
het ambulantisme zijn, wel eens willen aanraden wanneer
men het niet bezit kan men het van mij leenen om eens
kennis te maken met, wat deze heer op het oogenblik in dit
opzicht zegt aangaande het ambulantisme. Ik meen, dat kennis
making met de beschouwingen in dit stuk over het ambulan
tisme van groote waarde kan zijn, en ik beveel de lezing
daarom ten zeerste aan.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou hierover niet gesproken
hebben en ik zal ook niet over het artikel van den heer
Brouwer spreken, dat ik tot mijn spijt niet ken, maar ik wil
even zeggen, dat ik nog altijd het standpunt' blijf hand
haven dat de afschaffing van het ambulantisme voor de meeste
scholen niet alleen mogelijk is maar ook voor de gemeente
financieel voordeelig zal zijn, zonder dat het onderwijs er onder
zal lijden. Ik zal eens een paar voorbeelden noemen uit den
jongsten tijd, waarmede wordt geïllustreerd dat het ambulante
hoofd toch niet zoo noodig schijnt.
Het is mij bekend, dat een hoofd een aanstelling ontving
aan de nieuwe school hier ter stede nl. aan de Langebrug
waar hij op 1 Mei in dienst trad en in deze eerste maand,
was hij 20 dagen in Den Haag om examens af te nemen; in
dien tijd is hij niet of slechts te hooi en te gras op school
geweest en toch marcheerde de zaak goed. Wanneer er ooit
sprake van kan zijn dat een hoofd noodig was, dan was het
toch bij zijn eerste optreden na een periode dat het eigenlijke
hoofd ontbrak. En toch kon hij de eerste maand er 20 dagen
uit. Straks heb ik bij het vuilophalen gesproken, over den
tijd, die verloren gaat. Ook in dit verband wil ik daarvan iets
zeggen. Ik kom nog al dikwijls kinderen tegen, die hun vrij
half uurtje buiten doorbrengen. Zij zijn dan onder geleide
van hun onderwijzers, mannen met grijze haren soms, terwijl
bovendien nog door het hoofd der school uit de verte wordt
toegezien alsof het iets heel belangrijks ware. Mij dunkt in
een tijd als de onze, die zoo druk is en moeilijk, is het toch
als een bespotting dat voor zulke luttele werkzaamheden nog
het toezicht van een hoofd vereischt wordt, liet komt mij
voor, dat zijn kennis en werkkracht op dat oogenblik voor
een klas meer riut zou kunnen doen. Men heelt het bovendien
altijd over administratie en nog eens administratie, maar ik
vind het toch maar verschrikkelijk, dat een hoofd der school,
die de beste kracht eener school moet zijn, op deze wijze zijn
tijd moet besteden. Tegenover het oordeel van den heer Brouwer,
waarop de heer Pera heeft gewezen, zou ik hem in overweging
willen geven het oordeel eens te lezen van een paedagoog van
naam als de heer Gunning, districts-schoolopziener te Amster
dam. Deze kwestie zal, daarvan ben ik overtuigd, hier en
elders eenmaal aan de orde komen, en dan worden opgelost
op een andere wijze dan de heer Pera en de heer Brouwer,
zich voorstellen.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik was niet van plan over
deze aangelegenheid thans te spreken, omdat de heer van
Hamel niet tegenwoordig is. Maar nu de heeren Pera en Sijtsma
over het ambulantisme hebben gesproken, wil ook ik daar
een enkel woord over in het midden brengen. Met alle respect
voor den heer Sijtsma moet ik toch zeggen, dat de manier
waarop hij het ambulantisme bestreden heeft, niet de juiste
is. Het voorbeeld van eene. klasse van een 20 leerlingen,
waarover door 3 personen toezicht wordt gehouden, is geschikt
om een caricatuur van de zaak te vormen, maar voor of
tegen het ambulantisme zegt het niets. Men moet dit beoor-
deelen naar de praktische resultaten die men er van opdoet
bij het onderwijs. Nu leert de praktijk, dat aan het hoofd
van alle scholen geen ambulant hoofd kan worden geplaatst.
Ei' zijn scholen, waar het hoofd zooveel werk heeft, dat hij
niet aan het hoofd van eene klasse kan worden geplaatst, maar er
zijn ook andere, waar het hoofd beslist eene klasse voor zijne
rekening kan nemen. Ik zou niet willen een absoluut door
gevoerd ambulantisme voor alle scholen, maar evenmin zou
ik willen doorvoeren het beginsel dat een hoofd per sé de
leiding over eene klasse moet hebben. Men moet de zaken
naar omstandigheden beoordeelen. Voor iedere school kan niet
de zelfde regeling gelden. In ieder geval acht ik het van groot
gewicht, dat de eindklasse staat onder de leiding van het
schoolhoofd. Dat is een factor, die niet over het hoofd mag
worden gezien. Verder zal ik thans op dit onderwerp niet
ingaan, omdat de heer van Hamel niet tegenwoordig is.
De heer Fokker. M. d. V. Ik ben nu in de gelegenheid de
vraag om zuinig te zijn met verloven aan hoofden van scholen
om een taak buiten de gemeente te vervullen, even toe te
lichten.
In de Memorie van Antwoord geven Burgemeester en Wet
houders te kennen, dat het hun niet recht duidelijk is, wat
er bedoeld wordt met de bezuiniging op de verloven van
hoofden van scholen. Nu ben ik in de gelegenheid het Burge
meester en Wethouders even te verduidelijken.
Het komt herhaaldelijk voor, dat hoofden van scholen
geroepen worden voor het afnemen van examens vanwege
het Rijk buiten de gemeente en zich dus zoodoende ont
trekken aan hun taak, n.l. de contrèle in de school, waar zij
zijn aangesteld. Wanneer vervulling van die taak noodig is,
en op dit standpunt stellen zich Burgemeester en Wethouders,
dan zou ik wel aan Burgemeester en Wethouders willen
vragen om met het geven van die verloven wat zuiniger
te zijn.
Wanneer die hoofden noodig zijn in hun school, dan
behooren zij ook in de school en niet daarbuiten, om examens
af te nemen. Wanneer het Rijk menschen noodig heeft om
examens af te nemen, laat zij dan personen aanstellen, maar
niet ons personeel van de scholen wegnemen en aan zijn
taak onttrekken.
De Voorzitter. Ik zou den heer Fokker willen opmerken,
dat men toch een beetje praktisch moet zijn. Wanneer iemand
examen voor onderwijzer wil afleggen, moet hij daarvoor toch
in de gelegenheid zijn en wanneer nu de gemeenten hunne
menschen daarvoor niet wilden missen en zouden zeggen
het Rijk moet maar voor onderwijzers zorgen om dat examen
af te nemen, dan zou men een onmogelijken toestand schep
pen. Dat ligt in den aard van de zaak en ik zou juist zeggen,
wanneer een onderwijzer in Leiden voor dat werk wordt
uitverkoren, dan is dit eerder te apprecieeren dan af te keuren.
U zult zelf ook wel eens in een andere functie ergens worden
geroepen. Wij hebben tenminste zoo iets gelezen over de
weerbaarheidslotenspeciaal op dat punt hebt gij U een be
kwaamheid eigen gemaakt, die een ander mensch weer niet
bezit en daarvoor heeft men U dus uitgekozen. De heeren
zullen toegeven, dat elke onderwijzer examen moet kunnen
afleggen bij deskundigen en daartoe moet de gemeente mede
werken. Maar ik geef U groot gelijk, dat er op moet worden
gelet, dat dit niet te veel gebeurt. Doch wanneer in het alge
meen als deskundige gevraagd wordt de een of andere onder
wijzer uit onze gemeente, dan moeten wij hem daarvoor
verlof geven. Dat kan niet anders.
De heer Sijtsma. Bij het ambulantisme hindert dat niets.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou nog even willen mee-
deelen, hoe het komt, dat Burgemeester en Wethouders de
vraag van den heer Fokker niet goed hebben begrepen. Dat
komt hierdoor, omdat er in de vraag wordt gesproken over
bezuiniging en nu is het ons niet duidelijk geweest, welke
beperking van verloven aan de Hoofden der scholen tot be
zuiniging zou kunnen leiden. De heer Fokker heeft ons nu
meegedeeld, dat hij het oog heeft gehad op de verloven voor
de examencommissies. Maar nu begrijp ik het nog niet.
Wanneer wij het bekrompen standpunt zouden innemen en
zeggen de onderwijzers mogen niet meer in examencommissies
zitten, wat voor bezuiniging zou dat dan geven Het kost
toch de gemeente geen geld, wanneer de Hoofden een paar
dagen weg zijn om examens af te nemen. Daarom zou ik den
heer Fokker willen vragen, hoe hij meent dat door het niet
toekennen van deze verloven bezuinigd zou worden.
De heer Fokker. M. d. V. De Raad lacht graag en U laat
den Raad ook graag lachenmaar ik wil liever niet als object
daarvoor dienen, en vergelijkingen, Mijnheer de Voorzitter,