DONDERDAG 28 OCTOBER 1915. 149 men bij verordening verplicht, die vuilnisemmers aan te schaffen. De heer Fokker heeft daar zijn stem tegen verheven, maar ik zou zeggen toch eenigszins ten onrechte. Want wanneer de gemeentenaren wilden begrijpen, dat bij de aanschaffing van die vuilnisemmers hun eigen belang is gebaat, dan zou het idéé om een verordening in te voeren, niet noodig zijn, en dat hun belang werkelijk gebaat zal zijn door de aan schaffing van die emmers, Mijnheer de Voorzitter, dat behoef ik hier wel niet meer te betoogen. De lediging, zooals die op het oogenblik gaat, nu ga ik aan het betreuren laat wel in sommige opzichten veel te wenschen over. Maar dat is verreweg de schuld van de menschen zelf, wanneer zij, zooals wel gebeurt, om de onkosten van de extra weghaling te ontgaan, die emmers volstoppen met allerlei vuil, dat er niet in hoort, zoodat deze emmers niet dicht kunnen. Dan gaat ook lediging zelfs bij de model emmers gepaard met morsen en stofopjaging, en zooveel te meer is dit het geval bij het vuilnis, dat tegen de verorde ning in, wordt aangeboden in smerige emmers en bakken van allerlei fatsoen. Er is toegezegd, dat nader zou worden over wogen ot er voorgesteld zou kunnen worden het verplichtend stellen van modelemmers, en ik geloof, dat het dan ook het beste is om af te wachten, wat de resultaten van die over wegingen zullen zijn. De heer Fokker. Naar aanleiding van het gesprokene door den geachten Wethouder zou ik nog het volgende in het midden willen brengen. Wat betreft de mededeeling, dat in de modelemmers ver schillende stoffen gestopt worden die er niet in hooren, daar voor behoeft men geen nieuwe verordening te maken en de menschen verplichten een modelemmer aan te schaffen. Dat het voorkomt, dat de Directie van de reiniging er last van ondervindt, dat men in vaten, die daarvoor niet in aan merking komen, allerlei leelijke stoffen medegeeft daarvoor behoeft men de verordening niet te wijzigen zóó, dat de men schen verplicht worden om modelemmers te nemen, maar men kan eenvoudig deze personen laten verbaliseeren en zoo een vervolging uitlokken. Noch om het een, noch om het ander lijkt het mij noodzakelijk om bij verordening vast te stellen, dat men hier modelemmers moet aanschaffen. Mijnheer de Voorzitter. Wanneer het de bedoeling ware geweest bij de inrichting van den nieuwen dienst de burgerij te verplichten modelemmers aan te schaffen, dan hadden des tijds Burgemeester en Wethouders de gemeentereiniging op dien leest moeten schoeien en dit een onderdeel moeten laten uitmaken van hun voorstel, zoodat de Raad wist waaraan hij toe was; dan had men dadelijk bij het indienen van het voor stel moeten zeggen, dat de menschen verplicht waren een vuilnisemmer te koopen, en dat is niet gebeurd. Destijds heeft men het aan de burgerij overgelaten of zij een emmer koopen wilden of niet. Dat de burgerij er niet voor te vinden is, is jammer, maar de burgerij moet al genoeg voor de nieuwe reiniging opbrengen om de menschen daarenboven nog in de gevangenis te laten gaan ook. De heer Fischer. M. d. V. Ik wil mededeelen, dat wij de denkbeelden, die de heer Fokker heeft geopperd, zullen over wegen. De Voorzitter. Ik zou willen verzoeken, dat de heeren moeite doen bij hunne kennissen om hun medewerking te verleenen. Wij hebben geen dwang verordening willen instel len omtrent het nemen van die vuilnisemmers, gelijk dit het geval is in Fürth bij Neurenberg, waar de verordening keurig werkt. Maar in ons vrije Holland durfden wij dit niet aan wij hebben gezegd«laten wij de menschen vrijlaten." Daarom zijn de wagens hier ook niet alleen voor die emmers ingericht; in Fürth zijn zij er uitsluitend op ingericht. Ieder een is daar verplicht zulk een emmer te hebben, dien men tegen betaling krijgen kan. Daar heeft men een ideale stads reiniging. Tegen dwangmaatregelengelijk de heer van der Eist wenscht, dat genomen zullen wordenhebben wij opgezien. De bevolking moet ook medewerken. Het argument van den heer van der Eist, dat het niet verboden is om puin in die emmers te werpen, acht ik zeer zwak. Want wat niet is verboden, is daarom nog niet toegestaan. Want dan zou men er zelfs wel petroleum in kunnen gieten. Steenen mag men er niet in werpenomdat zij slechts dienen voor wat verbrand kan worden. De bevolking moest het apprecieerenwant het is eene goede regeling voor de opruiming van het vuil. Wij hebben vertrouwd dat de be volking zou medewerkenmaar als men niet medewerkt, en keien in de emmers stopt, en zegt: dit is niet verboden, dan vind ik, dat men zulk eene handelwijze niet moet gaan ver dedigen, maar eerder ze moet afkeuren. De heer van der Lip. M. d. V. Slechts een enkele op merking. Deze kwestie is al oud. Indertijd is er door Burge meester en Wethouders lang en breed over beraadslaagd, wat wij zouden doen ten opzichte van de vuilnisemmers, of wij het gebruik er van zouden vrijlaten of verplichtend stellen. Zooals U, Mijnheer de Voorzitter, reeds hebt medegedeeld, hebben wij het niet aangedurfd om het gebruik van deze emmers verplichtend te stellen bij strafverordening. De heer van der Eist doet nu een tusschenweg aan de hand en zegt neem een proef en begin met een bepaalde wijk en, gaat dit goed, dan kan het langzamerhand uitgebreid worden. Maar dat gaat niet. Wij zijn toch niet bevoegd bij strafver ordening een bepaling te makeri, die slechts voor een bepaalde wijk van de stad geldt, b. v. voor het Rapenburg of het Noord einde. Wij kunnen dus dien middenweg niet inslaan. Uit een juridisch oogpunt bezien kunnen wij niets anders doen dan óf vrijlaten óf eene strafverordening maken, waarbij het gebruik van emmers voorgeschreven wordt, maar dan voor de geheele gemeente. De heer Pera. M. d. V. Mag ik opmerken, dat er tegen deze emmers bezwaar wordt gemaakt, omdat zij zoo zwaar zijn. Praktisch zijn zij onhandelbaar. Er wordt gezegd, dat zij alleen bestemd zijn voor wat brandbaar is, maar een feit is, dat men de andere rommel toch ook kwijt moet. Bij de vroegere regeling had men daar nooit moeite mede; men gaf mede al wat men had. Daar was niet het minste bezwaar tegen. Maar sinds er onder de booge leiding van het gemeentebestuur eene andere regeling is gekomen, zijn er allerlei moeilijkheden gerezen. Dit mag men niet medegeven en dat nietwerkelijk, het wordt de burgerij niet gemakkelijk gemaakt. Het kan best zijn, dat de niet brandbare voorwerpen bij de verwerking eenigen last veroorzaken, maar hoe moet men die dingen dan kwijt Men kan ze toch niet bewaren. Men zegt, dat zij afzonderlijk kunnen medegegeven worden, zeker, maar dan slechts tegen betaling. De reiniging kost den inwoners toch al genoeg, laat er dan ten minste geen extra betaling bij komen. De heer Vergouwen. M. d. V. De heer van der Eist heeft in overweging gegeven om een proef te nemen in enkele wijken die emmers aan te schaffen en de heer van der Lip heeft gezegd, dat dit niet kan. Maar praktisch is er dan ook wel een groot bezwaar aan verbonden om in een bepaalde wijk van de stad dit in te voeren en de menschen aldaar de genoemde verplichting op te leggen. Zoo'n wijk zou daartegen zeker protesteeren en zeggengeef" de eer aan een andere wijk en die andere wijk zou weder probeeren het naar een volgende wijk toe te schuiven. Wat betreft het idéé, Mijnheer de Voorzitter, hebt U ver wezen naar het buitenland, doch ik geloof niet dat wij het zoover behoeven te zoeken. In ons land zijn ook voorbeelden van dwangvoorschriften van denzelfden aard. Ik herinner mij b. v dat indertijd in Middelburg voorgeschreven werd, dat de faecaliën moesten worden verzameld in tonnen van bepaald model, die de menschen moesten aanschaffen. U heeft ge sproken over de vrije Hollanders, maar de Middelburgers zijn zeker ook niet de gemakkelijkste en mopperen zelfs heel gauw, wat niet wegneemt, dat de overheid het daar toch heeft door gevoerd, zoodat men nu daar het z. g. tonnenstelsel heeft. Het is dus officieel in een Hollandsche gemeente ingevoerd. Ik zeg niet, dat ik er voor of tegen ben, maar ik wil alleen con- stateeren, dat men hiervoor niet alleen naar het buitenland behoeft te verwijzen. De héér Fokker. Mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. De heer Fokker vraagt voor de derde maal het woord. Vindt de Raad het goed, dat de heer Fokker voor de derde maal het woord voert? Aangezien de Raad hiertegen bezwaar blijkt te hebben, kan ik hem het wóórd niet verleenen. De Voorzitter. Ik wil even aan den heer van der Eist antwoorden, dat die duurte van de inrichting van de reini ging niet zoo vreeselijk is als hij meent. Wanneer men een vergelijking maakt met het bedrag uitgetrokken op de be grooting van verleden jaar, ziet men dat dit maar f 237. scheelt. De heer van der Elst. Ik had speciaal meer het oog op het bedrag daarvoor twee jaar geleden uitgetrokken. De beraadslaging wordt gesloten. Volgnr. 145 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen.- De Voorzitter. Bij volgnummer 146 komt aan de orde de begrooting van de Electriciteitsfabriek en die van de Electrische Tijdaanwijzing. Deze begrootingen worden zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 11