148
DONDERDAG 28
OCTOBER 1915.
van de Openbare meer gebruik wordt gemaakt dan vroeger.
Het is net, of het feit, dat er meer gelegenheid voor zwemmen
bestaat, meer liefhebberij heeft verwekt. Ik kan het niet beoor-
deelen, maar ik heb daaromtrent inlichtingen van iemand,
die niet bepaald cijfers kan noemen, maar aan wien het was
opgevallen. Wij hebben een Openbare Zwemplaats, die wat
water en ligging betreft vrij gunstig mag genoemd worden;
en nu moeten wij alle moeite doen om te zorgen, dat zij
ook aan de verschillende behoeften voldoet en de gebruikers
zooveel mogelijk bevredigt. Ten slotte wil ik er nog op wijzen,
dat dezen zomer ik ben er een enkele maal geweest
slecht door één man een oog in het zeil werd gehouden,
wat m. i. te weinig is. Ik geef daarom het door mij gevraagde
in overweging. Het is best mogelijk dat de nieuwe Zwem
plaats zooveel voordeel oplever t, dat de Openbare Zwemplaats
er door gebaat kan worden.
De heer Fischer. M. d. V. Een kort woord in antwoord op
het gespi'okene door den heer Vergouwen, n.l. dat wij zijn
voorstel in overweging zullen nemen. Ik kan er nog bijvoe
gen, dat zijn voorstel voorzoo vei' liet beoogt herstelling van
de openbare zweminrichting, op het oogenblik al in overwe
ging is. Wat betreft dien eenen man, die daar de wacht houdt,
zooals de heeren bekend zal zijn, heeft toen een zwemknecht
dienst gedaan aan de nieuwe inrichting, waarop onmiddel
lijk hulp gekomen bij de oude, maar dat was een man, die
als het ware in politiek rondliep,terwijl de andere in tegen
stelling daar mede eeu pet droeg en die persoon is zeker aan
de aandacht van den heer Vergouwen ontsnapt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgnr. 138 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 139 tot en met 144 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 145, luidendey>Kosten der Ge
meentereiniging en van de Vuilverbrandingf 94675.
De heer van der Elst. M. d. V. Wij hebben ten aanzien
der vuilverbranding menige illusie moeten prijsgeven en nu
blijkt uit het antwoord van Burgemeester en Wethouders,
dat wij een nieuwe illusie hebben verloren, nl. dat bij de
dure inrichtingen, als de gemeentelijke reiniging en vuil
verbranding zijn, het aantal werklieden niet genoeg is om de
straten behoorlijk schoon te houden, ook in normale tijden.
Want er wordt gezegd, dat het personeel wel zijn best doet,
maar te weinig talrijk is en telken jare met een man moet
worden uitgebreid.
Dat ziet dus niet alleen op den bijzonderen toestand, maar
wel degelijk op den gewonen normalen toestand. Nu zou ik
in dat verband willen vr agen, of het personeel niet voldoende
zou zijn, wanneer het misschien wat meer presteerde, en
wat vlugger aanveegde, zoodat wij niet telken jare weder een
nieuwen persoon behoeven aan te nemen.
- Een andere illusie moeten wij blijkens het antw oord van
Burgemeester en Wethouders ook prijsgevenhet modelemmer-
systeem is tot nog toe eigenlijk een mislukking geweest.
Het blijkt nl. uit de Memorie van Antwoord, dat Burge
meester en Wethouders erkennen, dat de emmers feitelijk
te klein zijn en onpraktisch.
Nu staat op blz. 24 van de Memorie van Antwoord, dat
de Directie van de vuilverbranding klaagde over het aan
voeren van te veel onbrandbare stoffen, en verder wordt er
gezegd, dat men die emmers vult met stoffen, die er niet in
thuis hooren. Maar het ligt juist in het systeem van de vuil
verbranding, dat de emmers gesloten worden aangeboden en
deze, zonder1 verder gesorteerd en onderzocht te worden, in
bakken worden geledigd, zoodat het eigenlijk den ophalers
niet aangaat, wat de menschen er in doen. Wij weterr, dat
het verkeerd is er puin in te doen, maar men kan den menschen
niet beletten om er onbrandbare voorwerpen irr te stoppen,
daar het nergens verboden is.
Het maakt het systeem ontzaglijk duur, dat zoo, zonder
gesorteerd te worden, alles in de ovens maai' wordt gegooid.
Toch is het indertijd de bedoeling geweest. Ik heb het ver
slag van de vergadering van 11 April 1912 eens nagezien.
Toen is er gezegd, dat zoowat alles erin kon worden verbrand,
uitgezonderd blikken bussen en dergl., zoodat naar mijne
meening de klacht van Burgemeester en Wethouders eigenlijk
niet ter zake dienende is. Wij zitten nu eenmaal aan het
systeem vast en nu er eenmaal een aantal emmers zijn inge
slagen, zou men er toe kunnen overgaan om langzamerhand
enkele straten bij verordening aan te wijzen, waar de bewoners
verplicht zijn om die emmers te gebruiken. Dan konden wij
eens nagaan, hoe dat systeem werkt en wanneer het niet te
veel tegenkanting ondervindt, dan zou men het getal der
straten langzamerhand kunnen uitbreiden en het niet gebrui
ken van die emmers bij verordening strafbaar kunnen stellen.
De heer Fokker. M. d. V. Tegen de laatste opmerking van
den heer van der Eist moet. ik opkomen. Hij is van meening,
dat, waar nu eenmaal de gemeentereiniging er toe is over
gegaan tot het zich aanschaffen van eenige honderden vuilnis
emmers, wat moet worden betreurd, maar waar nu eenmaal
niets is te veranderen, de burgerij door middel van een straf
verordening moet worden verplicht de gemeente van deze
strop, die emmers, at te helpen. Daartoe zou ik nooit mijne
medewerking willen verleenen. Wanneer de emmers dooi' de
burgerij niet aangeschaft worden, blijkt het, dat men een
verkeerde keus beeft gedaan omtrent de smaak of de behoefte
van de inwoners. Maar om de burgers te dwingen tot het
koopen van deze emmers door het dreigen met boete, daar
mede kan ik mij niet vereerrigen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Naar aanleiding van de mede-
deeling van Burgemeester en Wethouders dat telken jare het
aantal straatvegers slechts met één man wordt vermeerderd,
eene enkele opmerking.
Mij dunkt, het zou beter zijn, wanneer het toezicht wat
werd verscherpt, want de wagens staan dikwijls heel lang
stil, vooral daar waar de vuilophalers, meest jongelui, een
dienstmeisje aantreffen, dat hun interesseert. Daardoor geloof
ik, dat het werk wel eens te lang duurt. Ik ben niet tegen
gemeente-exploitatie, maar ik vermoed toch, dat wanneer een
particulier dit werk had geëxploiteerd, het wel wat vlugger
zou gaan, en minder geld zou kosten. Het ligt m. i. geheel
aan het toezicht. Zeker, ook bij particuliere exploitatie zou
den de dienstmeisjes er zijn, maar daar zou het toezicht
vermoedelijk beter zijn. Op het toezicht alleen komt het aan.
Men moet, dooi' de ervaring geleerd, zeggenzoo en zoo laat
moet gij klaar zijn. Wanneer dat stelsel wordt toegepast, dan
heeft men geen personeel meer noodig, ja, zou men misschien
het personeel kunnen verminderen. Men doet het zoo langzaam
omdat men denkt dat het van de gemeente wel afkan. Daar
is vroeger ook al eens over gesproken met betrekking tot de
stadswerkliederr en ook bij die gelegenheid heb ik het verwijt
teruggewezen naar het toezicht. Daarom dring ik aan op meer,
althans beter toezicht. Men weet wat iemand kan presteeren.
Presteert hij dit niet, dan moet men hem een reprimande
geven, en wanneer dat niet helpt, ontslaan.
De heer Fischer M. d. V. Met een enkel woord wil ik
beantwoorden de opmerkingen gemaakt over de gemeente-
reiniging. Er is niet zooveel van gezegd, maar al de sprekers
zingen in één zelfden toonaard, n.l. zij beweren, dat het per
soneel zijn plicht niet doet, err dat hierin verbetering zou
kunnen worden gebracht door het verscherpen van het toe
zicht. Ik geef toe dit weten wij allen wel dat gemeente
werklieden, hoe goed en gewillig zij ook mogen zijn, het
gebrek hebben, dat ook veel gemeenteambtenaren aankleeft
kom ik er vandaag niet, dan kom ik er morgen. Men moet
evenwel niet vergeten, dat vermeerdering van toezicht speciaal
in Leiden zoo heel gemakkelijk niet is. Zooals de heeren
weten, zijn er twee opzichters, die elk een gedeelte van de
stad onder hun opzicht hebben, waarvan de Rijn de grenslijn
vormt.
Het zijn reusachtige wijken, en het is dus heel moeilijk de
menschen, die in zoo'n wijk rondrijden, na te gaan. Dan zou
men bij iederen wagen wel een opzichter mogen hebben om er
voor te zorgen, dat de werkman zich niet te lang met
dienstmeisjes occupeert. Maar wanneer er medewerking bestond
van de zijde der burgerij, dan zou dit al een groote ver
betering teweegbrengen. De heer Sijtsma heeft een voorbeeld
aangehaald van den Zoeterwoudschen Singel, hoe de vuilnis
ophaler met een dienstmeisje wel een half uur stond te
praten, maar ik zou tot de bewoners van den Zoeterwoudschen
Singel willen zeggen gij kunt het vuilnisophalen bespoedigen
door de emmers niet te zetten aan de deur, maar aan de
brug. Dat zou voor het ledigen van de wagens heel wat
gemakkelijker zijn.
De heer van der Eist heeft min of meer verband gelegd
tusschen de vuilverbranding in het algemeen en de straat
vogels, en heeft gevraagd moeten wij hier bij de dure vuil
verbranding nog meerder e straatvegers krijgen Daarop moet
ik hetzelfde antwoord van zooeven geven, nl. door te wijzen
op de groote uitgebreidheid van de gemeente. Wanneer wij
nagaan, dat in de gemeente Leiden op het oogenblik werk
zaam zijn 14 straatvegers, terwijl b.v. in een gemeente als
Den Bosch er 18, dus 4 meer zijn, en Den Bosch dicht in
elkaar is gebouwd, dan zal de heer van der Eist moeten
toegeven, dat het aantal straatvegers hier ter stede buitengewoon
gering is.
Andere gemeenten, b.v Nijmegen, die ook zoo'n groote
uitgebreidheid hebben als Leiden, hebben er niet minder dan
32. Dit in aanmerking genomen, is men hier in Leiden in dit
opzicht bijzonder zuinig geweest.
Nu kom ik op de vraag van den heer van der Eist, of het
niet mogelijk is dit stelsel te volgen, dat voor kleine wijken,