133
Verder stelt het nieuw benoemde hoofd der school nog
voor in de verordening te bepaien, dat de onderwijzeressen
in het bezit moeten zijn van de akte voor nuttige handwer
ken. De Plaatselijke Schoolcommissie echter vindt opneming
van dit voorschrift niet gewenscht, aangezien h. i. tengevolge
van de vermeerdering van het aantal gemengde scholen der
2e klasse eene nadere regeling van het onderwijs in de
nuttige handwerken op de scholen der 2e klasse zal moeten
worden getroffen en het derhalve geen aanbeveling verdient,
thans op die regeling door eene incidenteele beslissing ten
aanzien van één school vooruit te loopen. Ons Ooilege acht
dé opmerking der Commissie volkomen juist en meent U
derhalve te moeten voorstellen, om thans geen bepaling in
zake het bezit der akte in de nuttige handwerken in de
verordening op te nemen.
Uit den aard der zaak zal na de opening der nieuwe
school, ook het aantal onderwijzers of onderwijzeressen aan
de bestaande 2e klasse scholen eenige wijziging dienen te
ondergaan. Bij de U in nevensgaande concept-verordening
daaromtrent gedane voorstellen, waarmede de Plaatselijke
Schoolcommissie zich geheel kan vereenigen, is rekening
gehouden met het aantal beschikbare lokalen volgens den
nieuwen toestand, doch is overigens in het bestaande stelsel
zoo min mogelijk wijziging gebracht. Voor de bestaande school
der 2e klasse voor jongens en meisjes no. I, die zal worden
overgebracht van het gebouw aan de Oude Vest naar dat
aan de Langebrug, is het getal onderwijzers(essen) van bijstand,
behalve het plaatsvervangend hoofd, evenals voor de nieuwe
school, bepaald op ten minste vijf en ten hoogste elf, zoodat
ook hier niet dadelijk voor alle zes klassen eene parallelklasse
zal behoeven te worden gevormd.
Het plaatsvervangend hoofd der Jongensschool 2e klasse,
dat volgens de bestaande verordening bevoegd moet zijn tot
het geven van onderwijs in de Wiskunde, in de Fransche
taal en in het Engelsch en Hoogduitsch of een dezer twee
talen en het plaatsvervangend hoofd der Meisjesschool 2e klasse,
dat, behalve in de Wiskunde, dezelfdebevoegdheid moet
hebben, zullen volgens de nieuwe redactie slechts de bevoegd
heid behoeven te hebben tot het geven van onderwijs in ten
minste twee der vakken Fransch, Hoogduitsch, Engelsch en
Wiskunde, een en ander met het oog op eene ruimere keuze
bij vacatures.
De wijziging van artikel 6 heeft ten doel niet alleen de
leerlingen, afkomstig van een der scholen 3e of 4e klasse,
doch ook leerlingen van andere scholen, die blijken het onder
wijs in het Fransch niet te kunnen volgen, tot de z.g. Fransche
klasse van de Jongensschool 2e klasse en de Meisjesschool
2e klasse toe te laten.
Ook in artikel 4 dient eene kleine verandering te worden
gebracht. Volgens dat artikel wordt het hoofd der Meisjes
school le klasse, behalve door het plaatsvervangend hoofd,
bijgestaan door acht onderwijzeressen. In werkelijkheid zijn
op het oogenblik echter slechts zes onderwijzeressen aan de
school verbonden, en het is daarom wenschelijk in plaats
van „acht" te lezen „ten minste vijf en ten hoogste acht".
Vijf is toch het minimum-aantal onderwijzeressen, dat, be
halve het plaatsvervangend hoofd, voor deze school met 6
leerjaren vereischt is. Een zelfde wijziging zouter wille van
de uniformiteit, ook ten opzichte van de Jongensschool le
klasse kunnen plaats vinden.
De overige wijzigingen der verordening behoeven geen
verdere toelichting; zij spreken als 't ware van zelf.
Slechts voor een enkel punt vragen wij nog een oogenblik
Uwe aandacht. Bij raadsbesluit van 18 Juli 1907 (lngek.
Stukken no, 206) werd het onderwijs aan de school 2e klasse
voor jongens en meisjes no. 1 met ingang van den cursus
1908'09 uitgebreid met eene 7e klasse.
Reeds spoedig echter bleek die proef niet te voldoen en
werd dientengevolge in 1913 besloten het voor die 7e klasse
bestemde lokaal voor eene parallel-afdeelir\g van een der
andere klassen te gebruiken.
Aangezien echter intrekking van Uw besluit nog niet heeft
plaats gehad, stellen wij U thans voor daartoe over te gaan.
Op grond van al het bovenstaande geven wij Uwe Verga;
dering alsnu in overweging
a. in te trekken het raadsbesluit van 18 Juli 1907, waarbij
het onderwijs aan de school 2e klasse voor jongens en meisjes
no. 1 met ingang van den cursus 1908'09 werd uitgebreid
met eene 7e klasse;
b. vast te stellen de navolgende verordening
VERORDENING, houdende wijziging van de verordening
van 7 December 1911 (Gein.Blad No. 41), bepalende
het getal der scholen voor openbaar lager onderwijs
te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke
school, den bijstand aan de hoofden der scholen te
verleenen en de bezoldiging van het onderwijzend
personeel, laatstelijk gewijzigd bij verordening van
9 Juli 1914 (Gem.Blad No. 21.)
Art. 1.
In artikel 1, 3e alinea van bovengenoemde verordening
wordt in plaats van »vier" gelezen vijfen in plaats van
»twee" »drie".
Art. 2.
In artikel 2, 4e alinea vervalt het woord »beide".
Art. 3.
In artikel 4, 2e en 6e alinea wordt in plaats van »acht"
gelezen»ten minste vijf en ten hoogste acht", terwijl in
de 3e en 7e alinea »zes" vervangen wordt door «drie tot
zes" en in de laatste alinea «hoogstens" door »ten hoogste".
Art. 4.
Artikel 5 wordt gelezen als volgt
„Op de jongensschool der tweede klasse wordt het hoofd
der school bijgestaan door:
één onderwijzer-plaatsvervangend hoold, die bevoegd moet
zijn tot het geven van onderwijs in ten minste twee der vak
ken Fransch, Hoogduitsch, Engelsch en Wiskunde; voorts
door ten minste acht en ten hoogste vijftien onderwijzers,
waarvan althans vier tot zeven met verplichte hoofdakte.
In de laagste drie klassen der school kunnen echter in
plaats van onderwijzers ook onderwijzeressen worden aan
gesteld.
Van de onderwijzers moeten vijf tot dertien bevoegd zijn
tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; twee tot
zes tot dat in de Hoogduitsche; twee tot drie tot dat in de
Engelsche taal-; twee tot zes moeten in het bezit zijn deR
akte voor Wiskunde, volgens art. 86 der Wet (of, volgens-
art. 47 der Wet van 1857).
Op de meisjesschool der tweede klasse wordt het hoofd
der school bijgestaan door:
ééne onderwijzeres-plaatsvervangend hoold, met bevoegdheid
tot het geven van onderwijs in ten minste twee der vakken
Fransch, Hoogduitsch, Engelsch en Wiskunde; voorts door
ten minste acht en ten hoogste twaalf onderwijzeressen,
waarvan althans vier tot zes met verplichte hoofdakte.
Van deze onderwijzeressen moeten vijf tot tien bevoegd zijn
tot het geven van onderwijs in de Fransche taaltwee tot
vijf tot dat in de Hoogduitsche; twee tot drie tot dat in de
Engelsche taal; een tot drie moeten in het bezit zijn der akte
voor Wiskunde, volgens art. 86 der Wet (of volgens art. 47
der Wet van 1857).
Üp de school der tweede klasse voor jongens en meisjes
no. 1, wordt het hoofd der school bijgestaan door:
één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet
zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts
door ten minste vijf en ten hoogste elf onderwijzers of onder
wijzeressen, waarvan althans twee tot vijf met verplichte
hoofdakte.
Van deze onderwijzers of onderwijzeressen moeten twee tot
vijf bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal.
Op de school der tweede klasse voor jongens en meisjes
no. 2, wordt het hoofd der school bijgestaan door:
één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet
zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts
door vijf onderwijzers of onderwijzeressen, waarvan althans twee
met verplichte hoofdakte.
Van deze onderwijzers of onderwijzeressen moeten twee
tot drie bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de
Fransche taal.
Op de school der tweede klasse voor jongens en meisjes
no. 3, wordt het hoofd der school bijgestaan door:
één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet
zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts
door ten minste vijf en ten hoogste elf onderwijzers of onder
wijzeressen, waarvan althans drie tot zes met verplichte
hoofdakte.
Van deze onderwijzers of onderwijzeressen moeten twee
tot vijf bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de
Fransche taal.
t
1 1 f, t