116 Een en ander gaf ons aanleiding te dezer zake het advies in te winnen van de Nederlandsche Heidemaatschappij, die zich, naar ons vroeger gebleken was, zeer veel moeite geeft om de openbare wateren en rivieren weder te bevolken met allerlei vischsoorten, die allengs dreigen uit te sterven. Na kennisneming van het vertrouwelijk rapport dier maatschappij, hetwelk in de Leeskamer ter inzage ligt, kwamen wij tot de conclusie, dat niet tot eene verpachting in perceelen moest worden overgegaan, in het bijzonder omdat, zooals in het rapport meer uitvoerig te lezen is, het Leidsche vischwater zich in verband met den verschillenden aard van de daarin uitgeoefende soorten van visscherij niet tot ver pachting in kleine perceelen leent. Verpachting en bloc, zooals tot nog toe plaats had, verdiende daarom o. i. de voorkeur. In de voorwaarden van verpachting zouden dan echter een paar wijzigingen moeten worden aangebracht. De beperkende bepalingen betreffende de wijze van visschen, genoemd in de artikelen 5 en 6, en in verband hiermede ook art. 7 en het 2e lid van art. 2 zouden kunnen vervallen, omdat de op '1 Juli 1911 in werking getreden nieuwe Vis scherij wet allen waarborg geeft voor de in standhouding van het vischwater en het tegengaan van verkeerde praktijken en de bedoelde voorschriften aan eene goede uitoefening van de visscherij slechts in den weg zouden staan. Verder zou de pachttijd in plaats van op 5 jaar, moeten worden bepaald op 10 jaar, teneinde eenerzijds het den pachter mogelijk te maken verschillende verbeteringen in het visch water aan te brengen en voor de in standhouding van een goeden vischstand zorg te dragen, an'derszijds eene hoogere pachtsom voor de gemeente te kunnen bedingen. Aangezien de tegenwoordige pachter reeds sedert 40 jaren het vischreeht in de Vroonwateren pachtte en hij zich gedu rende al die jaren als een uitnemend pachter had doen kennen, berichtten wij hem bij schrijven van 30 Juli j.l., zulks 'overeenkomstig het advies van de Commissie van Fabricage, dat wij genegen waren Uwe Vergadering voor te stellen het vischreeht voor den tijd van 10 jaar wederom ondershands aan hem te verpachten. Wij deelden den heer Spaargaren daarbij echter tevens mede, dat wij geen vrijheid konden vinden te bevorderen, dat de pacht tegen de bestaande pachtsom ad 1750 ondershands werd verlengd. Tengevolge van de bepalingen der nieuwe Visscherijwet, en de krachtens die wet uitgevaardigde voorschriften moest toch worden aangenomen, dat de vischstand zeer was verbeterd en de strooperij aanmerkelijk verminderd, hetgeen in de toekomst nog in meerdere mate het geval zou zijn. Ook de schrapping van de bovenbedoelde beperkende bepalingen uit de pacht- voorwaarden en de verlenging van den pachttijd van 5 op 10 jaar was een groot voordeel voor den pachter. Een belang rijk hoogere pachtsom kon dus niet anders dan rationeel en in overeenstemming met de billijkheid worden genoemd. De heer Spaargaren bleek echter volgens zijn schrijven van 10 September j.l. niet bereid een hoogere huur te betalen. Onder deze omstandigheden meenen wij, dat tot eene openbare verpachting van het vischreeht en bloc moet worden overgegaan. De pachtvoorwaarden kunnen, behou dens de boven aangegeven wijzigingen en die, welke uit den aard der zaak met eene openbare verpachting gepaard gaan, onveranderd worden gelaten. Wij geven U derhalve in overweging ons College te mach tigen het vischreeht in de Vroonwateren, de Boschhuizerwe- tering, de Haarlemmertrekvaart, de Poelgeesterwetering, de Endegeesterwetering en de weter ing langs den Maredijk, met ingang van 1 Januari 1916 voor den tijd van 10 jaar dien overeenkomstig irr het openbaar bij wijze van inschrijving te verpachten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geeft met verschuldigde eerbied te kennen Johannes Cornelis Spaargaren, wonende te Oegstgeest, dat hij 1 Januari 1916 de Vroon wateren van de Gemeente Leiden weder wenscht in te huren tegen de bestaande conditiën, dat de verhuring van genoemd water in perceelen tot geheel waardeverlies zal lijden, omrede hierdoor de controle welke bij de visscherij zoo zeer gewenscht is terr zeerste zal bemoeijelijken en het dood visschen in korte tijd zal ten gevolge hebben, dat adresant thans meer dan veertig jaren pachter van genoemd water, de Baad beleefd verzoekt, hierover gunstig te beschikken. 't Welk doende enz. J. C. Spaargaren. Oegstgeest, 25 Januari '15. Aan Den Raad der Gemeente Leiden, geeft met verschul digde eerbied te kennen: Hermanus Marie Starrenburg, Visehhandelaar, wonende te Zoeterwoude, dat hij de vrijheid neemt, om het volgende onder de aandacht van den Raad te brengen: dat, door adressant reeds in 1905 is aangedrongen bij den Raad der Gemeente Leiden, om de verpachting van de Vroon wateren enz. in het openbaar te doen geschieden, dat, in de laatste 10 jaren de Vroonwateren enz. onders hands zijn verpacht voor de som van f 1750.per jaar, dat, de tegenwoordige pachter voor 1905 als pachtsom voor de Vroonwateren enz per jaar betaalde f 1244.-, en dus adressant de Gemeente Leiden van af 1905 bevoordeeld heeft voor de som van ruim 500.per jaar, dat, wanneer de verpachting van de Vroonwateren enz. in het openbaar zal geschieden, en wel gesplitst in de navolgende perceelen le De Brasemermeer, 2e De Oude Wetering, 3e De Kagermeer met Noordermeer-Plomp enz., 4e De Hanepoel, Rijpweferingsche Poel en Kleipoel, 5e De geheele Boerenbuurt genaamd D. Kever en Bal- garije, 6e De zijl met de Vennermeer, 7e De Haarlemmervaart tot het Leidsche Tolhek, 8e De Stadsmolensloot en de Melksloot, 9e De Boschhuizerwetering, 10e Het vischhuisje op de Aalmarkt te Leiden, dit onge twijfeld zal leiden tot meerdere opbrengst voor de Gemeente, maar dat dan ook door den Raad tegemoet gekomen zal worden aan den wensch van vele inge zetenen van Leiden, daar dan de gelegenheid voor die personen, gunstig, is, om ook een gedeelte van deze wateren te kunnen pachten, redenen, waarom adressant den Raad eerbiedig verzoekt, tot openbare verpachting, in perceelen, van de Vroonwateren enz. te willen overgaan, en de inmassapachting van de Vroon wa teren enz. niet toe te laten. Hetwelk doende H. M. StARRENBERG. Zoeterwoude, 9 Januari 1915. Leiden 17 Mei 1914. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. Edel Achtbaren Heeren. Geven met verschuldigde eerbied te kennen Hendriks Cornelis en Oostveen Matthijs Franscois respectievelijk Voor zitter en Secretaris van de Afdeeling Leiden Alg. Ned. Hen- gelaarsbond goedgekeurd bij Kon. Besluit van 23 Decem ber 1912 Dat zij in opdracht van het Bestuur v.n. Uw geacht Col lege eerbiedig verzoeken bij de verpachting van het visch reeht in de vroomwateren van de Gemeente Leiden, dit te doen geschieden in perceelen, daar dan financieel minder krachtige gegadigden een of meer perceelen van genoemde wateren kunnen machtig worden. Het wil 't Bestuur v. n. voorkomen dat een zoodanige maatregel niet anders dan in 't voordeel van de Gemeente kan zijn, en bovendien zal het (mocht de afdeeling adessant) een of meer perceelen deelachtig worden ongetwijfeld van veel invloed zijn op de vischtand in die wateren, waardoor dezelve natuurlijk in waarde zouden toenemen. Een der eerste maatregelen die door genoemde Hengelaars vereeniging zou worden genomen, is immers, het zegen alsmede de zink schakel, de beide groot moorders blij ven uit het water. Redenen waarom wij ondergeteekenden Uw geacht College eerbiedig verzoeken het bovenstaand eerbiedig verzoek goed gunstig in overweging te nemen. 't Welk doende Hoogachtend C. Hendriks Voorzitter. M. F. Oostveen Secretaris. Overrijn 8 Leiden. N°. 188. Leiden, 7 October 1915. Wij hebben de eer U hierbij ter vaststelling aan te bieden het '1ste Suppletoire Kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1915. Bij onveranderde vaststelling zal het belastbare inkomen bedragen f 258.840.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 2