GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 113 INGEEOIIM STUKKEN. N°. 177. Leiden, den 6 September '1915. Curatoren van het Gymnasium hebben bij dezen de eer U te berichten, dat het aantal leerlingen van de derde klasse van het Gymnasium, thans zoo groot is geworden, dat ook deze klasse zal moeten worden gesplitst. Dit brengt voor eenige leeraren eene vermeerdering van lesuren mede, die voor de meeste leeraren echter geen bezwaar oplevert. Doch met één leeraar is het anders gesteld. De leeraar in de Wiskunde, Dr. J. S. G. Gleuns zou de drie uur, die hij aldus meer te geven krijgt, niet er bij kunnen waarnemen, daar hij reeds het maximum aantal uren geeft, dat volgens de verordening aan een leeraar kan worden opgedragen. In deze omstandigheden moet voorloopig naar een tijdelijk leeraar voor wiskunde worden uitgezien en Curatoren hebben hiervoor kunnen beslag leggen op den heer C. de Jong, doctorandus in de Wis-en Natuurkunde, alhier, die zich bereid heeft verklaard eene benoeming te aanvaarden en die reeds thans, in afwachting eener eventueele benoeming, de lessen waarneemt. De inlichtingen, die wij omtrent den heer de Jong ver kregen, zijn van dien aard, dat wij met de meeste gerustheid hem voor de betrekking kunnen aanbevelen. Wij hebben mitsdien de eer Uw College voor te stellen den heer C. Jong, voornoemd voor het tijdvak van 1 September '1915 tot 31 Augustus 1916 aan te stelien tot tijdelijk leeraar in de Wiskunde aan het Gymnasium. De jaarwedde moet, volgens artikel 5 der Verordening van 15 Mei 1902 bij de aanstelling door Uw College worden bepaald. Curatoren van het Gymnasium. S. G. de Vries, Voorzitter. de Jong, Secretaris. N°. 178. Leiden, 8 September 1915. De heer D. C. de Bruijn verzoekt bij nevensgaand adres eervol ontslag uit zijne betrekking van onderwijzer aan de openbare school der 3e klasse No. 8 alhier. Aangezien bij ons tegen inwilliging van dat verzoek geenerlei bedenking bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan den heer D. C. de Bruijn, op zijn verzoek, met ingang van 1 December a.s., eervol ontslag te verleenen uit zijn hierboven genoemde betrekking. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Edelachtbaren Raad der gemeente Leiden. Naar aanleiding van zijn benoeming tot onderwijzer te 's-Gravenhage neemt ondergeteekende de vrijheid, U beleef delijk te verzoeken, hem met ingang van 1 December 1915 eervol ontslag te verleenen als onderwijzer aan de Openbare Lagere School aan de Medusastraat. Hetwelk doende, enz. UEds. dw. dn. D. C. de Bruijn. Leiden, 31 Aug. '15 N° 179. Leiden, 14 September 1915. In nevensgaand adres verzoekt de weduwe van den in 1901 overleden boekhouder van de Gemeentelijke Bank van Leening, J. G. den Tonkelaar, haar zoo mogelijk wederom eene toelage van gemeentewege te verleenen. Aanvankelijk werd haar bij raadsbesluit van 26 September 1901 (Ingek. Stukken n°. 234) eene gratificatie van f 6.— per week verleend en wel voor den tijd van 10 jaren, aan gezien hare kinderen in die jaren nog veel zouden kosten en weinig zouden kunnen inbrengen en weduwen van gemeente ambtenaren toen nog geen pensioen ontvingen. Na afloop van dien termijn werd haar ingevolge besluiten van 9 Maart 1911 (lngek. Stukken n°. 37) en 24 Juli 1913 (Ingek. Stukken n°. 206) nog gedurende resp. 2 en 1 jaar ee'ne gratificatie van f 5.per week toegekend, terwijl ten slotte in Uwe Vergadering van 27 Augustus 1914 (lngek. Stukken n°. 181) besloten werd haar alsnog eene toelage van f 3.50 per week gedurende één jaar te verleenen. Een en ander had plaats uit overweging, dat het aan de weduwe, hoewel hare kinderen in staat waren geleidelijk iets meer in de huishouding bij te dragen, toch nog niet mogelijk was zonder eenige toelage van de gemeente in het onderhoud van haar en haar gezin te voorzien. Ook thans is dit, gelijk ons uit een onderzoek, naar den finan- ciëelen toestand van adressante ingesteld, gebleken is, nog niet het geval. Weliswaar zijn hare inkomsten in vergelijking met verleden jaar ten minste met f 1.per week gestegen, doch zonder eenige hulp van de gemeente zal zij, naar wij vreezen, bezwaarlijk kunnen rondkomen. Er is daarom o. i. wel aanleiding, om haar andermaal gedu rende één jaar een toelage te verleenendeze toelage zou dan echter, gelet op de meerdere inkomsten, van f 3.50 tot f 2.50 per week kunnen worden verminderd. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging aan de weduwe J. G. den Tonkelaar, na afloop van den termijn, gedurende welken haar ingevolge raadsbesluit van 27 Augustus 1914, eene toelage van f 3.50 's weeks wordt uitgekeerd, alsnog gedurende één jaar eene gratificatie van f 2.50 per week van gemeentewege toe te kennen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 4—8 15. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geeft eerbiedig te kennen Joh.a Petr.a van der Kaay Weduwe van den 17 April 1901 overleden Boekhouder der Gemeente lijke Bank van Leening J. G. den Tonkelaar, wonende te Leiden, Pieter de la Courtstr. 5, dat Uwe Vergadering van 27 Augustus 1914 heeft besloten aan Haar een wekelijksche toelage te verstrekken van f 3.50 en wel voor den tijd van één jaar, dat die tijd weldra verstreken zal zijn. Dat hare kinderen, drie in getal, niet in staat zijn, zóóveel voor het onderhoud van de huishouding bij te dragen, dat zij de toe lage der Gemeente reeds zou kunnen missen. Dat hare 18jarige zoon bij den Heer Buurman een weekloon van f 5.41 heeft. Dat hare löjarige dochter wordt opgeleid voor Hoofdonder wijzeres van de Bewaarschool en van af 1 October '13 een jaatlijksch inkomen heeft van f 60. Dat haar jongste zoon voor rekening van de L. M. v. W. de school van den Heer »Hipma" bezoekt. Dat een van de uit wonende kinderen een deel van de huishuur betalen, maar dat de totale inkomsten toch niet zoo zijn dat zij zonder de toelage van de gemeente zou kunnen leven. Reden waarom zij beleefd vraagt de toelage zoo mogelijk opnieuw te willen verleenen. Hetwelk is doende Uw Dienstwillige Dienaresse Wed. J. G. den Tonkelaar—v. d. Kaaij. N°. 180. Leiden, 15 September 1915. Tijdens de ongesteldheid van Mej. G. C. S. Dikshoorn, le onderwijzeres in de nuttige handwerken aan de openbare lagere school der 3e klasse n°. 3, is de onderwijzeres in de handwerken aan die school, Mej. J. G. D. van Gulick, in de jaren 1913 en 1914 gedurende ongeveer lJ jaar, behalve met de zorg voor haar eigen klasse, ook belast geweest met de leiding van het handwerkonderwijs in de geheele school. Het komt ons voor, dat er met het oog op den langen duur der waarneming in dit bijzondere geval wel eenige aanleiding is, om Mej. van Gulick, die volgens de verordening geen toe lage krijgt als plaatsvervangend le onderwijzeres, voor de door haar bewezen buitengewone diensten eene gratificatie toe te kennen. Die gratificatie zou dan o. i. op een bedrag van f 50.kunnen worden bepaald. Om dezelfde reden meenen wij U te moeten voorstellen ook aan den onderwijzer aan de openbare herhalingsschool voor meisjes, den heer Ph. Rank, eene gratificatie te geven en wel tot een bedrag van f 40. Deze heeft tijdens de ongesteldheid van het hoofd dier school gedurende 6i maand naast zijn gewone taak, tevens de betrekking van hoofd der school waargenomen. Eene af zonderlijke belooning als plaatsvervangend hoofd ontvangt hij ingevolge de verordening niet. Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging aan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 1