DONDERDAG 20 AUGUSTUS 1915. 117 zaken, dit kan ik U wel verzekeren, die ten volle onze aan dacht hebben, en zeker ook de aandacht zullen trekken van de benoemde Commissie. Mag ik thans den heer Sijtsma vragen, of hij zijn voorstel intrekt? De heer Sijtsma. M. d. V. Noodgedrongen trek ik mijn voorstel in. De Voorzitter. Aangezien het voorstel van den heer Sijtsma is ingetrokken, maakt het verder geen onderwerp van beraad slaging uit. Ik stel voor om het adres van het Comité uit de Leidsche vakcentrales aan te nemen voor kennisgeving. Daartoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. De Voorzitter. Ik geef thans het woord aan den heer P. J. Mulder. De heer P. J. Mulder. Geachte Burgemeester, Raadsleden en Secretaris! Heden heb ik de laatste vergadering als raads lid bijgewoond. U kunt wel begrijpen, dat ik niet kan nalaten met een enkel woord van U afscheid te nemen. Ik begin met U dank te zeggen voor de welwillendheid, die ik steeds van U heb mogen ondervinden, gedurende de 15 jaren, dat ik als raadslid zitting heb gehad. Op aangename wijze heb ik met U mogen samenwerken en hoewel het mijn gewoonte was niet veel te spreken, kan ik U toch de verzekering geven, dat ik volgens mijn beste weten de belangen der gemeente heb behartigd. Van harte wensch ik U toe, geachte Burgemeester, Raadsleden en Secretaris, dat Gij wijsheid van God moogt ontvangen bij het gewichtige werk, dat aan Uwe zorgen is toevertrouwd. Vooral in de moeilijke tijden, die wij thans beleven, moge het U daaraan niet ontbreken. Gaarne hoop ik, dat bij alle verschil van meening, gij nog tal van jaren moogt samenwerken tot bloei van onze oude en goede gemeente Leiden. De heer Corts. M. d. V. Het zal wel de laatste vergadering van den Raad zijn geweest, die ik hedenmiddag heb bijge woond en daarom wensch ik als lid van den Raad van U allen afscheid te nemen. Na rijp beraad besloot ik mij niet weder voor het lidmaatschap van den Raad beschikbaar te stellen, daar mij de tijd voor eene behoorlijke waarneming van deze functie ontbreekt. Ik dank [J, M. d. V., de geachte Wethouders, den Secretaris en de overige leden van den Raad voor de welwillendheid die ik van alle zijden heb mogen ondervinden en ik spreek den wensch uit, dat het U allen goed moge gaan, zoowel in uwe betrekking als Raadslid ter behartiging van de belangen van onze goede stad Leiden als in uwe particuliere aangelegenheden, en dat de Voorzitter steeds moge voortgaan op zoo aangename, gemoedelijke en toch zoo correcte wijze den Raad te blijven voorzitten. Ik dank U. De Voorzitter Mag ik dan nu even de blieven voorlezen die ik heb ontvangen van de heeren Driessen en Carpentier Alting. De heer Driessen schrijft: WelEdele Heer Voorzitter, Tengevolge van invaliditeit, altijd nog verhinderd tegen woordig te zijn en daar dit de laatste vergadering is van mijn mandaat, maak ik van deze gelegenheid gebruik, om U, Mijnheer de Voorzitter, mijn hartelijken dank te betui gen, voor de welwillendheid, die ik steeds van U mocht ondervinden, en ook dank aan mijne medeleden en den Secre taris, en al het goede toewenschende, wat kan strekken, te zijn voor het belang der gemeente. Hoogachtend 26 Aug. 1915. J. P. Driessen. Het schrijven van den heer Carpentier Alting luidt: Leiden, 17 Augustus 1915. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren! Tot mijn leedwezen zal ik door uitstedigheid verhinderd zijn de slotvergadering van Uwen Raad in dit zittingjaar, het laatste jaar van mijn Raadlidmaatschap, bij te wonen. Het moge mij dus vergund zijn langs dezen weg de betui ging uit te spreken van erkentelijkheid voor de welwillende tegemoetkoming die ik gedurende de afgeloopen zes jaren van U. mijne medeleden, evenals van den Burgemeester en den Secretaris der Gemeente heb mogen ondervinden. Ik stel er prijs op die betuiging in het bijzonder ook uit te spreken met betrekking tot de leden en den secretaris van de Commissie voor de Strafverordeningen. De vergade ringen dezer commissie zullen mij steeds in aangename her innering zijn. Mijne beste wenschen uitsprekende voor U allen en voor den, naar ik hoop, door Uwe medewerking klimmenden bloei der Gemeente Leiden, heb ik met de meeste achting de eer te zijn Uw aftredend medelid J. H. Carpentier Alting. Na het voorlezen van deze beide brieven, moet het mij van het hart, dat het mij zeer leed doet, dat de vier leden van den Raad, waarvan twee hier aanwezig zijn, deze vergadering gaan verlaten. Er is met al die heeren steeds geweest een vriendschappelijk en eendrachtig samenwerken, waarbij ver schil van opinie niet was buitengesloten, wat ook zeer nuttig is, wil de behandeling der zaken niet vermuffen. Ik dank den heer Mulder voor zijne goede wenschen voor de toekomst. Ook ik hoop van harte, dat Gods zegen op hetgeen wij ver richten, ons nooit zal ontbreken. Van den heer Corts spijt het mij ook, dat zijne bezigheden hem nopen ons te verlaten. Wij hopen, dat het U beiden nooit zal ontbreken aan belangstelling in deze gemeente en in hetgeen gij ook op menig gebied in het belang van onze goede stad hebt helpen opbouwen. Ik meen hiermede ook te spreken uit naam van de Wethouders, de leden van den Raad en den Secretaris. Ook aan de beide afwezig zijnde leden, die den Raad verlaten, zij het mij vergund een hartelijk woord van afscheid te wijden. Ik geloof namens U allen te spreken, wanneer ik hun toewensch, dat het hun steeds goed moge gaan, dat zij steeds mogen doorgaan met belangstelling te volgen, wat hier in den Raad plaats heeft. Teekenen van instemming.) Niemand verder het woord verlangende, wordt de vergade ring gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 7