DONDERDAG 26
AUGUSTUS 1915.
113
gewoon wordt. Al is de Raad niet aangewezen om voordrachten
te helpen opmaken, mag toch wel van wege den Raad de
opmerking worden gemaakt, dat het niet goed is, wanneer
steeds stelselmatig onderwijzers uit Leiden worden voorbij
gegaan. Het is heden juist 14 jaar dat ik de eer heb hier
als lid tegenwoordig te zijn. Welnu, in die 14 jaar is het
slechts tweemaal gebeurd, dat een onderwijzer uit Leiden,
plaatsvervangend Hoofd, werd bevorderd tot Hoofd. Dat zijn
de heeren Verbrugge en Dirks. Anders heeft men steeds
menschen genomen van buiten. Wanneer wij den stelregel
mogen huldigen, dat de uitzonderingen den regel bevestigen,
dan is het dus de regel, dat menschen van buiten worden
genomen, en dat de onderwijzers uit Leiden stelselmatig
worden gepasseerd. Nu zal ik de laatste zijn om te zeggen,
dat wij Leidenaars steeds moeten voortrekken, maar bij gelijke
bekwaamheid, dient men toch den Leidschen onderwijzer te
bevorderen. Daardoor bevordert men weder 3 of 4 andere
Leidsche onderwijzers en komt er dus minder mutatie in
het corps onderwijzers. De heer Zwiers heeft hierop indertijd
al gewezen en schreef de vele mutaties toe aan de te lage
salarissen, maar om de onderwijzers te binden is wel degelijk
noodzakelijk, dat op een behoorlijke bevordering gerekend
kan worden door de menschen hier, mits zij voldoen aan de
eischen die gesteld worden. Waar deze bevordering hier nu
ontbreekt, daar dringt de gedachte zich bij mij op, dat hier
personen worden voorbijgegaan, die werkelijk voor deze betrek
king geschikt zouden zijn. Ik wil nu geen namen noemen;
ik wensch de zaak buiten de personen om te beschouwen;
ik meen echter even deze opmerking te moeten maken.
Resumeerende zou ik dit willen vragenbedoelt de Districts
schoolopziener, dat wij ook zonder inlichtingen tevreden
moeten zijn, wat ik evenwel uit zijn opmerking niet kan
lezen, dan zou mijne houding bij dergelijke voordrachten
zonder inlichtingen, weder evenzoo zijn als de vorige maal
en zou ik tot een dergelijke benoeming niet kunnen of mogen
medewerken.
Bedoelt de Districts-Schoolopziener het anders, dan gaat
het buiten ons om, want wij hebben niet geageerd tegen het
opmaken van de voordracht door den Districts-Schoolopziener
en den Wethouder van Onderwijs. Bovendien meen ik echter,
dat niet stelselmatig moet worden tegengewerkt het bevor
deren van Leidsche onderwijzers.
De heer van Hamel. In de eerste plaats moet ik den heer
Bosch antwoorden, dat ik niet verantwoordelijk ben voor
hetgeen de Districts-Schoolopziener schrijft; ik heb hem geen
brieven te dicteeren. Wat de opmerking van den heer Bosch
betreft omtrent het stelselmatig voorbijgaan van Leidsche
onderwijzers, daarop kan ik antwoorden, dat dit niet geschiedt.
Er hebben reeds herhaaldelijk vergelijkende examens plaats
gehad, een vier of vijf onderwijzers zijn volgens een verge
lijkend onderzoek benoemd, waarbij ook Leidsche onderwijzers
in de gelegenheid werden gesteld om mede te doen. Ditmaal
heeft geen vergelijkend onderzoek plaats gehad, maar de
Districts-Schoolopziener heeft, gelijk uit de rapporten blijkt,
zeer juist aangetoond, waarom op het oogenblik deze voor
dracht zoo is opgemaakt, nl. omdat men uitstekende hoofden
had om uit te kiezen, menschen met ervaring -waarvan men
wist, dat zij voor deze taak waren berekend, zoodat hij vond,
dat deze menschen eerder voor deze betrekking in aanmer
king kwamen, dan de Leidenaars, van wie men dit alles niet
wist. Wanneer een vergelijkend onderzoek zou hebben plaats
gehad, dan zou dit een boel geld hebben gekost en zou het
nog de vraag zijn geweest of de Leidsche onderwijzers ook
nu in aanmerking zouden zijn gekomen. Maar dat de Leid
sche onderwijzers stelselmatig zouden worden uitgesloten,
daarvan is dit kan ik den heer Bosch verzekeren geen
sprake.
De heer Sijtsma. Ik sluit mij geheel aan bij den heer
Bosch wat zijn laatste opmerking betreft. Wat de eerste
opmerking aangaat, geloof ik ook, dat de heer van Hamel
niet is aangewezen om te antwoorden op grieven tegen den
Districts-Schoolopziener; was hij het met den Schoolopziener
eens, dan zou hij dit uit kameraadschappelijkheid hebben
kunnen doen, verplicht was hij daartoe niet Doch wat de
andere opmerking betreft, geloof ik niet, dat de heer Bosch
door den Wethouder is weerlegd. Aan den anderen kant
kunnen wij moeilijk bewijzen, dat Leidsche onderwijzers
stelselmatig worden uitgesloten, tenzij men hier namen ging
noemen. Ik zou den heer van Hamel toch wel dit durven
vragen. Wij hebben indertijd den heer Dirks tot hoofd van
een school benoemd. Durft riu de heer van Hamel zeggen,
dat behalve de heer Dirks van wien ik volstrekt niet zal
beweren, dat hij niet geschikt was - er toen in Leiden geen
andere onderwijzers waren, die even goed voor de betrekking
van hoofd eener school in aanmerking kwamen? Wanneer
hij dit met goede argumenten kan aantoonen, dan heeft hij
bewezen, dat er hier geen stelselmatige uitsluiting heeft plaats
gehad. Kan hij dit echter niet, en ik geloof niet dat hij dit
kan aantoonen, dan meen ik ook, dat de heer Bosch volkomen
gelijk heeft.
De lieer Pera. In de Plaatselijke Schoolcommissie is deze
zaak ook meermalen besproken. Verschillende leden dier
Commissie, waaronder ook mijn persoon, pleiten er altijd
sterk voor, om zoo mogelijk de promotie onder ons eigen
personeel te bevorderen. Dat is dan ook destijds geschied
door de benoeming van den heer Cramer als hoofd van de
2de klasse school aan de Pieterskerkstraat, en later door de
benoeming van den heer de Hondt als hoofd van een 2de
klasse school. Maar als Wethouder van Onderwijs is men
niet altijd vrij om te doen zooals men wel zou willen, omdat
door het schooltoezicht wel eens een spaak in het wiel kan
worden gestoken, doordat men kan aandringen op een ver
gelijkend onderzoek. Wordt zulk een vergelijkend onderzoek
gehouden, dan is het de vraag, of van de Leidsche onderwijzers
zich mede aan dat onderzoek onderwerpen, en zoo ja, of er
onder hen zijn, die het zoo ver brengen, dat zij op de voor
dracht geplaatst worden. Wanneer dit niet het geval is, dan
is een benoeming niet mogelijk. Staat het schooltoezicht toe,
dat er een voordracht opgemaakt wordt zonder vergelijkend
examen, dan kan er dus ten allen tijde ook rekening gehou
den worden met Leidsche onderwijzers; doch dat is niet
altijd het geval.
Wordt benoemd de heer A. Wisse met 24 stemmen; de
heer W. de Lange verkreeg 1 stem.
II. Benoeming van een ouderwijzer aan de school der 3de
klasse No. 5.
(Zie Ing. St. No. 169.)
Wordt benoemd met algemeene (25) stemmen de heer
A. Moene.
III. Verzoek van Prof. Dr. P. C. T. van der Hoeven om
bestendiging in de betrekking van Stads-Vroedmeester.
(Zie Ing. St. No. 167).
Prof. Dr. P. C. T. van der Hoeven wordt met algemeene
(25) stemmen in zijn betrekking bestendigd.
De Voorzitter. Ik dank de heeren van het stembureau
voor de genomen moeite.
IV. Verzoek van P. A. Bogaart om eervol ontslag als onder
wijzer met verplichte hoofdakte aan de school der 4e klasse No. 2.
(Zie Ing. St. No. 165.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
V. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst
1914, van de Stedelijke Werkinrichting.
(Zie Ing. St. No. 163).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
VI. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1914, van de
Stedelijke Werkinrichting.
(Zie Ing. St. No. 163).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
VII. Rekening, dienst 1914, van de Stedelijke Werkinrichting.
(Zie Ing. St. No. 163).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
(De heeren Sijtsma, Bots, Reimeringer en P. J. Mulder
hadden tijdens de behandeling van dit punt tijdelijk de
vergadering verlaten).
VIII. Rekening, dienst 1914, van de Gemeentelijke Bank
van Leening.
(Zie Ing. St. No. 163).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
(De beer Korff had tijdens de behandeling van dit punt
tijdelijk de vergadering verlaten).