DONDERDAG
15 JULI 1915.
95
treden, maar dit neemt niet weg, dat volgens mijne meening
artikel 10 der Hoogere Burgerschoolverordening best uitvoer
baar zal blijken te zijn.
Dit wordt door den heer van der Lip ontkend, maar ik
zou willen vragen, of de Commissie van toezicht op de Hoo
gere Burgerschool dan wel Burgemeester en Wethouders,
inderdaad kunnen wijzen op speciale gevallen, waarin artikel
10 niet toepasbaar gebleken is. In strijd met zijne meening
geloof ik vooralsnog dat beide verordeningen niet onverbre
kelijk samenhangen.
Ik zou wenschen, dat Burgemeester en Wethouders terug
kwamen van hun denkbeeld wat betreft de inwerkingtreding
van de verordening voor de Hoogere Burgerschool en alleen
ten aanzien van het Gymnasium de invoering op 1 October
bleven handhaven.
De heer Aalberse. M. d. V. Nog eene enkele opmerking.
De heer Fokker beschuldigt ons van inconsequentie. Hij zegt:
de Raad heeft een besluit genomen, om de verhooging met
1 Juli te doen ingaan. Mag de Raad op dat besluit niet terug
komen, dan mag hij ook het voorstel van Burgemeester en
Wethouders om de verhooging te doen ingaan niet 1 Juli
maar 1 October, niet aannemen. Dit betoog is slechts schijn
baar juist. Waarom? Toen de Raad besloot om de verhooging
met 1 Juli te doen ingaan, was de gedachte, dat de helft der
kosten door de gemeente zoude worden gedragen en door
het Rijk de andere helft. Wanneer nu Burgemeester en Wet
houders na de mededeeling van den Minister voorstellen om
de verhooging 3 maanden later te doen ingaan, blijft de zaak
voor de gemeente financieel hetzelfde als na het besluit, ge
nomen door den Raad in April. Het is dus niet inconsequent
van Burgemeester en Wethouders, wanneer zij voorstellen
om niettegenstaande de weigering van den Minister het een
maal door den Raad voor de salarisverhooging der leeraren
gevoteerde bedrag daarvoor beschikbaar te blijven stellen,
Wanneer de zaak zoo wordt voorgesteld, moet men wel stem
men voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders om
den datum op 1 October te bepalen.
Jk erken de moeilijkheid, waarop door den heer Carpen-
tier Alting is gewezen. Ook mij heeft het gefrappeerd, dat
de leeraren aan de Hoogere Burgerschool de dupe zouden
worden van hunne collega's aan het Gymnasium. Daar staat
tegenover, dat men bij de geheele salarisregeling uitgegaan
is van het idéé, dat men komen moest tot zooveel mogelijke
financieele gelijkstelling van Gemeente-inrichtingen, die in
qualiteit van leeraren ongeveer op één lijn zijn te stellen.
Vandaar, dat het zoo lang heeft geduurd, eer deze regeling
tot stand kwam, omdat er verschil van meening bestond
omtrent de wijze, waarop de zaak zou worden geregeld. Bur
gemeester en Wethouders hebben ingezien, dat het zou zijn
in het belang der gemeente, wanneer de zaak uniform ge
regeld zou worden. Burgemeester en Wethouders waren van
oordeel, dat men moest hebben gelijke monniken, gelijke
kappen. Waar nu bovendien de zaak staat, gelijk de heer
van der Lip heeft aangewezen, daar kan het niet anders of
men komt te staan voor allerlei moeilijkheden, omdat er ver
schillende leeraren zijn, die aan de beide inrichtingen ver
bonden zijn.
Het later doen ingaan der salarisverhooging is, dat gevoel
ik, zeer onaangenaam voor de leeraren aan de Hoogere Bur
gerschool. Maar waar het motief is geweest eenzelfde rege
ling te treffen voor leeraren, die menschen zijn van eene
zelfde qualiteit en met een zelfden werkkring aan ongeveer
gelijksoortige instellingen, daar kan het niet anders, of men
moest deze regeling voor beiden op denzelfden datum in
werking doen treden. Alhoewel ik dus veel gevoel voor het
bezwaar van den heer Carpentier Alting, heb ik toch geen
bezwaar mijn stem te geven aan het voorstel van Burge
meester en Wethouders.
De heer van der Lip. M. d. V. Nog eene enkele op
merking.
Ik wil in de eerste plaats den heer Fokker antwoorden.
Hij meent, dat ik mij in mijne woorden te buiten ben gegaan.
Ik moet eerlijk zeggen, dat ik dit niet begrijp, ik houd het
er voor, dat het van den heer Fokker een mislukt grapje
was. Ik zie tenminste niet inwaarom het woord «incorrect"
niet zou mogen gebruikt worden. Ik heb mij, meen ik, juist
zeer correct uitgedrukt, en ik hoop voor den heer Fokker
dat hij in den Raad nooit heeft gebruikt en nooit zal ge
bruiken een woord «minder correct" dan het woord incorrect
door mij gebezigd.
Voor U, M. d. V. was er dan ook geen enkele reden mij tot
de orde te roepen. Het doet mij genoegen dat U beter weet
hoe de orde in een Raadsvergadering moet worden gehand
haafd dan de heer Fokker blijkbaar zou weten wanrieer
hij eens op den Voorzitterszetel gezeten was.
De heer Fokker. Dit is een bijna gelukt grapje.
De heer van der Lip. Nu nog iets over de zaak zelf. De
heerendie het amendement hebben voorgesteldmoeten
zich niet verbeelden, dat zij niet handelen in strijd met het
genomen raadsbesluit. Ik begrijp niet, dat zij dit zelf niet inzien.
Ik beweer, dat wanneer men den datum van het in wei king
treden stelt op 1 Januari, men wel degelijk terugkomt op het
besluit van den Raad. Gelijk de heer Aalberse zoo duidelijk
heeft aangetoond, heeft de Raad besloten, wat de leeraren
aan het [Gymnasium betreft, dat van 1 Juli de helft van de
traktements ver hooging voor rekening van de gemeente zou
komen. Treedt nu de regeling tengevolge van het schrijven
van den Minisler eerst met 1 October in werking, dan blijven
de financieele gevolgen voor de gemeente precies dezelfde.
Burgemeester en Wethouders handelen derhalve met hun
voorstel geheel conform het genomen raadsbesluit, terwijl de
heer Sijtsma c. s. er verandering in willen brengen. De heeren
van het amendement moeten zich ook niet verbeelden, dat
zij handelen in den geest van den Minister, zooals de heer
Vergouwen gezegd heeft. De Minister heeft niets anders ge
zegd dan dit: Het Rijk betaalt dit jaar aan uw traktements-
veihoogingen niets. De Minister heeft ei' natuurlijk niets
tegen, dat de nieuwe regeling zoo spoedig mogelijk in werking
treedt, wanneer dit maar gebeurt zonder kosten voor het
Rijk over 1915.
Wat de kwestie betreft voor de leeraren aan de Hoogere
Burgerschool. Ik zeg het met de heeren Carpentier Alting
en Aalberse: Het is jammer, dat die heeren hiervan schade
moeten ondervinden, ik heb het zooeven ook reeds opgemerkt,
maar dit kan nu eenmaal niet anders.
De heer Carpentier Alting zegtik zie niet in dat dit
noodig ismaar dan moet hij nog maar eens goed lezen
art. 10 der beide verordeningen, waarin staat, dat wanneer
een leeraar aan beide inrichtingen werkzaam is de som der
lesuren, door hen aan elk dier inrichtingen gegeven, als maat
staf voor de berekening zijner bezoldiging wordt aangenomen.
De heer Carpentier Alting. Maar er volgt: behalve wan
neer de lesuren, aan het Gymnasium en de Hoogere Burger
school gegeven, niet naar denzelfden maatstaf worden bezoldigd.
De heer van der Lip. Voor de leeraren, die onderwijs
geven aan beide inrichtingen, worden dus hunne lesuren
samengeteld, en hiernaar hun traktement berekend. Daarom
is het onmogelijk de nieuwe regeling te doen ingaan met
1 Juli voor de Hoogere Burgerschool en met 1 October voor
het Gymnasium. Dan zou naast de nieuwe verordening voor
de Hoogere Burgerschool nog gelden de oude Gymnasium-
verordening, en hoe moet het dan?
Het zou in ieder geval tot allerlei moeilijkheden aanleiding
geven, en daarom is het maar beter voor beide verorde
ningen een zelfden datum van inwerkingtreding te bepalen.
Hoe die nu bok zij, ik hoop in ieder geval dat het amende
ment van den heer Sijtsma c. s. door den Raad zal worden
verworpen.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Met de laatste opmer
king van den heer van der Lip stem ik in, maar ik herhaal
nog eens, dat wat betreft de inwerkingtreding van de veror
dening omtrent de Hoogere Burgerschool, ik niet ten volle
overtuigd ben. Ik zal mij wel moeten neerleggen bij het des
kundig antwoord van de tafel van Burgemeester en Wet
houders, maar hoewel Burgemeester en Wethouders mij er
op wijzen, dat het onmogelijk is art. 10 toe te passen, zie
ik nog niet in, dat het met toepassing van art. 10 onmogelijk
zou zijn de lesuren, die de leeraren der Hoogere Burgerschool
aan het Gymnasium geven, in rekening te brengen bij die,
welke zij geven aan de Hoogere Burgerschool.
De Voorzitter. Den vorigen keer heeft de heer Sijtsma
een amendement ingediend tot uitstel van de regeling tot
lateren tijd. Ik moet bekennen, dat ik daar toen niet veel
op tegen had, maar nu vind ik het een ander geval. Ik zal,
ofschoon ik niet overtuigd ben van de onjuistheid ervan, het
woordincorrect niet gebruiken, dat de heer van der Lip
straks bezigde, maar ik geloof wel, dat het niet aangaat thans
terug te komen op zaken, waarover indertijd al eene beslis
sing in den Raad is gevallen, n. 1 dat deze verordening inge
voerd zou worden met 1 Juli 1915. Wanneer men aldus gaat
handelen en telkens maar incidenteel op principiëele besluiten
terugkomt, gaat de ernst wel wat verloren. Omtrent de
inwerkingtreding der verordeningen is nu eenmaal een besluit
gevallen. Daar moeten we ons aan houden. Ofschoon ik den
vorigen keer dus iets voelde voor het standpunt van den
heer Sijtsma, zou ik thans niet aarzelen om de gevallen
beslissing te eerbiedigen en met het voorstel van Burgemeester
en Wethouders mede te gaan.
Het amendement van den heer Sijtsma c. s. wordt in stem
ming gebracht en verworpen met 17 tegen 6 stemmen.