DONDERDAG 15 JULI 1915. 93 De heer Sijtsma. Ik verschil van meening met den heer Aalberse en hij met mij. Het is een verschil van principiëel inzicht en daar kunnen wij wel den geheelen dag over praten zonder het eens te worden. Maar wel blijkt, dat de heer Aalberse toch ook eenige bezwaren heeft, die ik ook deel, n.l., dat er geen verplicht lidmaatschap van de deelnemers kan worden geëischt. Ik ga echter nog verder en zou wel willen weten, wie er kunnen komen zwemmen. Als de Leidsche Zwemclub zich voorstelt, dat men daar betalen moet 30 cent per keer, zou ik zeggen dat is glad verkeerd. En zegt men als wij het voor 5 of 10 cent openstellen, krijgen wij een cate gorie van menschen, die wij niet willen hebben, dan zou ik dit zeer betreuren en zooiets eerst door den Raad uitgemaakt willen zien. Stelt de meerderheid van den Raad zich ook op dat standpunt, dan is er niets meer aan te doen. In dit opzicht verschil ik dus met den heer Aalberse; wij staan nog al dikwijls op eenzelfden democratisch standpunt, maar ik gelool, dat ik op het oogenblik op een meer democratisch standpunt sta dan de heer Aalberse. Hij zegt: wij laten het over aan de heerenDie hebben er veel meer verstand van maar dan kunnen wij niets meer exploiteerendan moeten wij de commissie van de lichtfabrieken ook maar plein pou voir geven en zeggenexploiteer maar naar je goedvinden. Of dat nu een systeem is om Burgemeester en Wethouders in het gevlei te komen, of om mij in een hoekje te zetten, weet ik niet, maar ik begrijp het niet, hoe het hoofd der Katholieke Sociale Actie zoo iets kan leeraren. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt, overeenkomstig het praeadvies besloten. XXJ. Voorstel tot deelname in de Onderlinge Kolenreserve- maatschappij. (Zie Ing. St. no. 188). Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het praeadvies besloten. XXII. Voorstel tot wijziging en opnieuw vaststelling van: a. de verordening, houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan het Gymnasium te Leiden. b. de verordening, houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens te Leiden. c. de verordening houdende wijziging der verordening van 3 September 1895 (Gem.blad no. 6), voor de Hoogere Bur gerschool voor Jongens. (Zie Ing. St. No. 53 en 127). De Voorzitter. Mijne Heeren. Ingekomen is bij mij het volgende amendement: „Ondergeteekenden stellen voor in de in de Raadsvergade ring van 8 April jl. vastgestelde nieuwe verordening houdende regeling van de jaarwedden van de leeraren aan het Gym nasium en van die der Hoogere Burger School voor Jongens, in de betreffende artikelen in plaats van „1 Juli 1915" te lezen „1 Januari 1916" en in art. 2 der in dezelfde vergade ring vastgestelde wijzigingsverordening voor de Hoogere Burger School voor Jongens, eveneens inplaats van „1 Juli 1915" te lezen „1 Januari 1916". De quaestie komt dus hierop neer, dat het de bedoeling van de heeren voorstellers is, dat de regeling zal worden ingevoerd op 1 Januari 1916 inplaats van 1 October 1915, zooals het voorstel van Burgemeester en Wethouders luidt. Het amendement is onderteekend door de heeren Sijtsma, Vergouwen, Fokker, Botermans en van Tol, en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. Ik zal nu in stemming brengen punt a van ons praeadvies. Punt a sub 1°, 2° en 3° worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over sub 4°, luidende: „in artikel 16 in plaats van „1 Juli 1915" te lezen „1 Oc tober 1915." De Voorzitter. Hierbij komt aan de orde het amendement van de heeren Sijtsma c.s. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal in mijne toelichting van het amendement kort zijn. Het past geheel in het systeem, dat wij bij de behandeling van het voorstel in de vergadering van 8 April hebben voorgesteld. Wij wilden toen de invoering van deze regeling uitstellen, totdat betere tijden zouden zijn aangebroken na den oorlogstoestand. Nu ligt 1 October dichter bij dan 1 Januari in dit verband, en waarschijnlijk zal er dan nog geen vrede zijn, maar in elk geval is het uitstel in de richting door mij voorgestaan. In elk geval was het con sequent, nu wij in de gelegenheid zijn dit amendement voor- te stellen, dat wij dit doen Daarbij komt nog meer. De regeering zelf heeft voorgesteld om eerst met 1 Januari te beginnen uittekeeren Om nu zoo royaal te zijn om drie maan den geheel voor onze rekening te gaan nemen, lijkt mij in dezen voor de gemeente penibelen linancieelen toestand niet noodzakelijk, zelfs bedenkelijk. Verder behoef ik er niet over te sprekenwij kennen de opinies daaromtrent, dus kunnen wij er over stemmen. De leden, die het toen met ons eens waren, zullen er vóór stemmen en misschien zijn er nog enkelen bekeerd en zeggen: nu moeten wij het geheel betalen in tegenstelling met het vroegere besluit, waarbij door het Rijk de helft zou worden vergoed. De heer Pera. M. d. V. Slechts eene enkele opmerking. Indertijd heb ik er voor gepleit om met de invoering der nieuwe regeling betreffende de jaarwedden der leeraren te wachten tot betere tijden. Die zienswijze ben ik heden nog toegedaan. En waar nu door de Regeering eene vingerwijzing is gegeven ten aanzien der te volgen gedragslijn, daar meen ik, is er te meer reden om met de motie van de heeren Sijtsma c.s. mee te gaan, en de inwerkingtreding van de nieuwe regeling uit te stellen tot 1 Januari. De heer Aalberse. Tot mijn spijt kan ik mij wederom niet vereenigen met de zienswijze van den heer Sijtsma, die meent, dat degenen, die in April gestemd hebben voor het voorstel om de inwerkingtreding van de regeling uit te stellen tot 1 Januari, nu ook voor zijne motie zullen moeten stemmen. Ik geloof, dat de heer Sijtsma één ding vergeet, nl. dat men in April tot op zekere hoogte vrij was in zijne beslissing. Burgemeester en Wethouders stelden voor, als datum van invoering 1 Juli. Velen wenschten, dat dit eerst later zou gebeuren. Nu wordt echter door den heer Sijtsma een voornaam punt vergeten, dat is: dat thans de beslissing gevallen is, om met 1 Juli de nieuwe regeling in te voeren, met die wetenschap dat de helft der kosten voor rekening van de geméente kwam. De Raad had die uitgaven gevoteerd, en de leeraren konden niet anders verwachten dan dat de Minister het besluit van den Raad zou goedkeuren, dus de nieuwe regeling met 1 Juli in werking zou treden. Nu zegt de Minister evenwel: met het oog op de algemeene door de Regeering getroffen regeling, waarop echter, als ik mij niet vergis, wel enkele uitzonderingen zijn, kan de Minister vóór 1 Januari zijne goedkeuring niet verleenen voor de Regeerings- bijdrage. De Raad kan de regeling invoeren, maar eerst na 1 Januari zal de Regeering bijdragen in de meerdere kosten. Nu is zeer logisch het voorstel van Burgemeester en Wet houders. Zij zeggener is geen enkele reden, waarom de Raad nu terug zou nemen het bedrag, dat hij in April reeds heeft gevoteerd. Dit is het, wat de heer Sijtsma voorstelt. En juist daarom is zijn voorstel iets geheel anders dan het voorste! gedaan in April. Toen was nog tot niets besloten. Toen stonden wij vrij. Maar nu hebben wij, door ons besluit in April genomen, te kennen gegeven: wij zijn er voor, dat met 1 Juli de leeraren traktementsverhooging krijgen; voor 3 maanden heeft de Raad de kosten voor zijne rekening ge nomen, de andere 3 maanden betaalt het Rijk. Maar nu gaat het toch niet aan, waar het Rijk, op grond, van eene algemeene regeling, zegt: gij krijgt vóór 1 Januari geen subsidie, te zeggen: nu houden wij het gevoteerde bedrag voor die drie maanden ook maar in onzen zak, d. w. z. in de gemeentekas. Dit is toch, meen ik, niet het juiste standpunt. Het is voor de leeraren, die konden rekenen op traktements verhooging met 1 Juli, eene verhooging waarop zij reeds veel te lang hebben moeten wachten, en die in normale om standigheden veel vroeger zou zijn gekomen, toch al eene teleurstelling, dat die verhooging eerst 3 maanden later ingaat en tot 1 October wordt uitgesteld. Waar Burgemeester en Wethouders niets anders voorstellen dan te handhaven de uitgave, eenmaal door den Raad besloten, zie ik met in, dat de Raad met een beroep op tijdsomstandigheden, die er in April ook reeds waren, moet terugkomen op een eenmaal genomen besluit. Ik geloef, dat degenen, wie deze regeling betreft, het ik spreek nu niet van verkregen rechten maar toch het als eene groote onbillijkheid hun aangedaan zullen gevoelen, wanneer het voorstel van den heer Sijtsma c.s. wordt aangenomen. De heer van der Lip. M. d. V. Ik sluit mij geheel aan bij het betoog van den heer Aalberse, zelfs zou ik nog een stap verder willen gaan en zeggen, dat ik het van den Raad incorrect zou vinden wanneer hij medeging met het amen dement van den heer Sijtsma c.s. Eerlijk gezegd heb ik met verbazing van het amendement kennisgenomen Het komt mij toch voor, dat het aan geen twijfel onderhevig is, dat de Raad moreel verplicht is om de verordening in werking te doen treden zoo spoedig als dit mogelijk is zonder dat het de gemeente meer geld kost, dan volgens hot oorspronkelijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 7