DONDERDAG 15 JULI 1915. 91 XIX. Voorstel tot toekenning van gratificaties wegens be wezen buitengewone diensten aan de onderwijzers-plaatsver vangende hoofden bij het lager onderwijs W. A. Kriest, G. Gesink en L. Vermaas en aan de eerste onderwijzeres aan de Bewaarschool aan de Oude Vest Mej. M. Bekenest. (Zie Ing. St. No. 134). De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtsma. M. d. V. Slechts eene enkele opmerking. Over deze kwestie is reeds meermalen gesproken. Nu had ik gedacht, dat Burgemeester en Wethouders het systeem zou den hebben losgelaten om wegens bewezen buitengewone diensten extra vergoedingen te geven aan de onderwijzers- plaatsvervangende hooiden. Een onderwijzer-plaatsvervangend hoofd ontvangt als zoodanig reeds f 100 extra. In normale omstandigheden heeft hij daarvoor geen buitengewone werk zaamheden te doen. Slechts wanneer het hoofd er niet is, treedt hij als zoodanig op. Dat is hier het geval geweest. Derhalve bestaat er geen enkele reden om nog eene extra belooning te geven. Het gaat hier niet om de 4 genoemde personen, maar om het systeem. Een plaatsvervangend hoofd treedt als hoofd op ook bij ongesteldheid van het hoofd. Onlangs is een hoofd vrijlang ongesteld geweest; het plaats vervangend hoofd heeft hem al dien tijd moeten vervangen, maar hij hèeft daarvoor geen extra beloon ing ontvangen. Heeft een hoofd zitting in eene examencommissie dan ver vangt hem het plaatsvervangend hoofd, maar voor die buiten gewone werkzaamheid wordt hem geen extra belooning gegeven. Het is een finantiëel voordeel voor de gemeente, wanneer de betrekking van schoolhoofd een tijdlang vaceert. En nu heeft men vroeger gedacht: van dat voordeel moet het plaatsver vangend hoofd mee profiteeren. M. i. deugt dit systeem niet. Nu zou ik Burgemeester en Wethouders willen vragen, wat zij van plan zijndoorgaan met dit systeem, of er mede breken. De billijkheid brengt m. i. mede, dat men dit systeem laat varen. De heer van Hamel. M. d. Y. Ik begrijp niet, dat de heer Sijtsma opkomt tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het moest juist zijne instemming hebben, dat er voorgesteld wordt om aan plaatsvervangende hoofden, die gedurende vele maanden heel goed hun taak hebben waar genomen een bewijs van waardeering te geven in klinkende munt. Door Burgemeester en Wethouders is ten aanzien daarvan altijd dezelfde gedragslijn gevolgd. Ik zie geen enkele reden, waarom wij er nu van zouden afwijken. Ik kan den heer Sijtsma meedeelen, en ik vertrouw dat in deze het college van Burgemeester en Wethouders het met mij eens is dat voortaan dezelfde gedragslijn zal worden gevolgd. De heer Sijtsma heeft gelijk, als hij zegt, dat, wanneer een plaatsvervangend hoofd treedt in de plaats van het schoolhoofd wegens diens ongesteldheid, deze daarvoor niet wordt gehono reerd. Maar daarvoor ontvangt hij dan ook zijn 100 als plaatsvervangend hoofd. De billijkheid brengt m. i. mede, dat, waar men hier te maken heeft met eene waarneming der betrekking van schoolhoofd gedurende 3, 5 zelfs 6 maanden, dat men deze werkzaamheid apart honoreert, en er derhalve eene gratificatie wordt toegekend wegens buitengewone diensten aan de in het voorstel genoemde onderwijzers-plaatsvervan gende hoofden bij het lager onderwijs. De heer Pera. M. d. V. Een enkele opmerking. Ik wil even constateeren, dat ik het niet eens ben met den heer Sijtsma. Wanneer het hoofd eener school ongesteld is, wordt hij vervangen door het plaatsvervangend hoofd. Bij tijdelijke vacature echter neemt het waarnemend hoofd geheel en al de plaats in van het hoofd. Ik ben het eens met den heer van Hamel, dat dit een belangrijk verschil maakt. Ik zou nooit mede kunnen gaan, wanneer er eene extra belooning werd voorgesteld voor het plaatsvervangend hoofd bij ziekte van het hoofd der school, maar wanneer het hoofd gemist, wordt en het plaatsvervangend hoofd geheel en al diens plaats inneemt en dus ook de werkzaamheden verricht van het hoofd, dan geloof ik, dat alles ervoor pleit om daarvoor eene afzonderlijke belooning te geven. De heer Sijtsma. Ik wil nog een enkel woord zeggen naar aanleiding van het gesprokene van den heer Pera en dan kom ik tot de conclusie, dat de heer Pera ik heb de zaak eens nagekeken vroeger een ander standpunt innam dan nu het geval is. Bij eene vorige gelegenheid, dat is een heele tijd geleden, heeft hij juist hetzelfde bepleit, wat ik nu doe Een mensch moet wat doen en gevoelen voor zijn ambt en wanneer iemand ziek, niet goed of uit is, dan moet men wat over hebben voor zoo iemand. Dat gewijzigd oordeel van een lid heeft met de zaak zelf wel niets te maken, doch wilde ik er even aan herinneren. Het gaat hier echter niet over de meer of mindere verdienstelijkheid van den onder wijzer, en dat zet de heer van Hamel wel een beetje voorop. Het was mijne bedoeling niet om dat te beweren. Een onder wijzer-plaatsvervangend hoofd krijgt behalve zijn gewoon salaris nog f 100 extra om bij gelegenheid het hoofd te ver vangen. Die gelegenheid komt af en toe bij ziekte voor, of wanneer het hoofd zitting heeft in examencommissies, of doordat het hoofd der school vertrekt en vervangen moet worden. Nu, dunkt mij, past in dit systeem geen extra bezol diging, tenzij de vacature over jaren loopt, maar dat gebeurt niet; men gaat onmiddellijk sollicitanten oproepen, die er zoo spoedig mogelijk bijkomen en in dien tusschentijd treedt de onderwijzer als plaatsvervangend hoofd op. Daarvoor is het, dat zij een extra belooning van f 100 ontvangen en om nu nog eene extra belooning erbij te gaan geven, dat is, dunkt mij, wel wat ver gedreven en te royaal. Ik had gedacht, dat van den kant van Burgemeester en Wethouders, die speciaal de zuinigheid betrachten, zoo'n voorstel niet zou zijn gekomen en ik geef dus mijn denkbeeld in overweging; misschien dat andere heeren nu wel langzamerhand tot het inzicht komen, dat ik gelijk heb en dat de heer Pera terug keert op zijn oude standpunt. De heer Pera. Ik wil even verklaren, wat de heer Sijtsma beweert omtrent een vroeger standpunt van mij, dat ik mij daarvan absoluut niets herinner, en ik kan niet anders dan de juistheid zijner bewering betwijfelen, omdat met een der gelijke houding de billijkheid niet zou zijn betracht. De heer Carpentier Alting. Toen bij de regeling van de traktementen der onderwijzers bij het lager onderwijs bepaald werd, dat de onderwijzer-plaatsvervangend hoofd eene grati ficatie zou ontvangen van f 100, is men uitgegaan van de onderstelling, dat deze toelage enkel strekte ter belooning van alle dagelijks voorkomende vervangingen, dat echter bij eventueele vacature het plaatsvervangend hoofd eene extra vergoeding zou ontvangen. Als men had bedoeld den onder wijzer-plaatsvervangend hoofd bij vacature geen extra vergoe ding te geven, dan zou men zeker een hooger bedrag dan f 100 hebben voorgesteld. De gedachtengang is geweest, dat de f 100 toeslag niet beschouwd moesten worden als eene be- looning voor bet geval dat bij vacature, het plaatsvervangend hoofd als hoofd moest optreden, maar slechts om bij gewoon lijk telkens voorkomende gelegenheden het schoolhoofd te kunnen vervangen. Burgemeester en Wethouders zouden m. i. onjuist han delen, wanneer zij een andere gedragslijn hadden gevolgd, dan thans blijkens hun voorstel wordt gevolgd. De Voorzitter. Ik vereenig mij volkomen met hetgeen door den heer Carpentier Alting is gezegd. De twee hier ter sprake gebrachte gevallen zijn geheel verschillend. In het eene geval is men plaatsvervangend hoofd, terwijl er een hoofd is; in het andere geval is wegens eene vacature het plaatsvervangend hoofd tijdelijk hoofd. Het zou eene groote onbillijkheid zijn, wanneer tusschen deze beide gevallen geen onderscheid werd gemaakt. De heer Sijtsma zegt, dat die werkzaamheden als hoofd slechts korten tijd hebben geduurd. Daarmee ben ik het niet eens. Een der in het voorstel ge noemde heeren is bijna een half jaar als'hoofd werkzaam geweest. Derhalve vind ik, dat hij eene belooning verdient in evenredigheid met het door hem verrichte werk. Ik vind in dit voorstel niets onbillijks. Wanneer een amb tenaar de functie waarneemt van een hooger bezoldigde, dan is het dikwijls gewoonte, dat hij dan over dien tijd ook het boogere traktement ontvangt. Dit systeem hebben wij ook hier toegepast. Ik sluit mij geheel aan bij hetgeen de heer Carpentier Alting omtrent den vasten toeslag van 1100 heeft gezegd. Dit ontvangt een plaatsvervangend hoofd, als zoodanig, terwijl er ook een hoofd is. Ik geloof, dat het systeem, dat door Bur- gemeester en Wethouders gevolgd wordt, het beste is, omdat de toelage niet afhangt van persoonlijke gunst, maar van de extra werkzaamheden door de betrokkenen verricht. De beraadslaging wordt gesloten,. Zonder hoofdelijke .stemming wordt overeenkomstig het praeadvies besloten. XX. Voorstel tot opdracht van het beheer en het onder houd van de Gemeentelijke Zweminrichting gedurende het jaar 1915 aan de Leidsche Zwemclub. (Zie Ing. St. no. 136.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtma. M. d. V. Ik breng hulde aan Burgemeester en Wethouders voor de voortvarendheid, waarmee zij in deze aangelegenheid hebben gehandeld. Zij zijn eerder met een voorstel gekomen dan ik had gedacht. Maar ik zou toch een enkele vraag willen doen. Waarom wordt in het voorstel niets medegedeeld omtrent de wijze van exploitatie. Er wordt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 5