Aan den Gemeente-Raad van Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de Commissie van Oppertoezicht en Beheer der Vereeniging tot Instand houding en bevordering van den Bloei der Kweekschool voor Zeevaart te Leiden; »dat in verband met de verbouwing der Kweekschool door onze Commissie aan Zijne Excellentie den Minister van Oorlog toestemming is gevraagd om de ronding aan de Noordelijke muur om het inspringende terreingedeelte aan de Westzijde der Wittepoortkazerne, door een rechte muur te mogen ver vangen; in nevensgaande Situatie-teekening respectievelijk aangegeven bij A en B; »dat van voornoemden Minister het hierbij in afschrift ge voegde antwoord werd ontvangen »dat evenwel het terrein der kazerne in eigendom toebe hoort aan de gemeente Leiden; »dat door bedoelde verplaatsing dezer muur, waarbij het gebruik der kweekschool-gebouwen ten zeerste zal zijn ge baat, een oppervlak van 1 M2. aan het kazerneterrein zou worden onttrokken »dat de kosten van de verplaatsing der muur uiteraard door onze Commissie zullen worden gedragen; «Redenen, waarom onze Commissie zich tot LIw7 College wendt, met het beleefde verzoek, om bedoeld terreingedeelte aan onze Vereeniging, tegen een door U te bepalen prijs, te willen afstaan. 't Welk doende enz. De Commissie voornoemd, N. C. de Gijselaar, voorzitter. Van Buuren, secr Leiden, 30 April 1915. N°. 113. Leiden, 8 Juni 1915. Bij de behandeling der begrooting voor het loopende dienst jaar werd in Uwe Vergadering van 29 October j.l op voorstel van den heer Botermans met 15 tegen 14 stemmen besloten, volgnummer 134 der conceptbegrooting met f 2800 te ver minderen, teneinde voorloopig nog niet over te gaan tot eene vernieuwing van den walmuur aan de Langegracht ter plaatse van de Electriciteitsfabriek over een lengte van 40 M. In verband met een bij hem ingekomen schrijven van den Directeur det Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit heeft de Directeur van Gemeentewerken zich verplicht gezien andermaal onze aandacht te vestigen op het gevaarlijke van den toestand daar ter plaatse. Sinds October 1914, zoo schrijft de Directeur ons, is de toestand van den walmuur verergerd. In het voorjaar van 1914 werd, om eene catestrophe te voorkomen, eene voorloopige voorziening getroffen, bestaande in eenige palen met gording langs den walmuur geslagen. Met het oog op eene spoedige vernieuwing beperkte men zich toen tot het meest noodzake lijke en werden o. a. de palen aan de landzijde niet ver ankerd. In weerwil van deze voorziening, zoo merkt de Directeur verder op, blijft de muur zoowel in horizontale als in vertikale richting in beweging, zij het ook niet in die mate, dat de beweging onder cijfers is te brengen. Herhaaldelijk zijn in de keibestrating in langsrichting van den muur open voegen waargenomen, die er op wijzen, dat het zand zich verplaatst, hetzij doordat de muur verder voorover helt tengevolge van den gronddruk (de uitwijking in horizontale richting bedraagt thans 0.17 M.), hetzij doordat de muur onderloopsch is ge worden en het zand daaronder wegschiet. Spoedige voorziening in dezen toestand acht de Directeur van Gemeentewerken noodzakelijk, niet alleen met het oog op het drukke vervoer over de Langegracht naar de vuil verbrandingsinrichting en het feit, dat de .grond onophoudelijk in trilling wordt gebracht door de 35 a 40 wagens, elk van 3000 K.G., van de gemeente-reiniging, doch in het bijzonder, omdat, zooals zijn collega van de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit schrijft, alle toe voer kabels zoowel voorde stad als voor de buitengemeenten en de tram, dicht langs den walmuur zijn gelegd, zoodat een bezwijken van den muur tot hoogst ernstige gevolgen aanleiding zou kunnen geven. Een nog meerdere versterking van den muur, dan in het voorjaar van 1914 heeft plaats gehad, meent de Directeur te moeten ontraden. Mogelijk zou dit zeer zeker zijn, doch ten koste van eene hoogere uitgave, dan aan rente zou worden bespaard bij uitstel van de vernieuwing tot het volgende jaar. De Commissie van Fabricage is over de vraag, of de bouw vallige toestand van den walmuur een dadelijk ingrijpen noodzakelijk maakt, verdeelt. Zij wenscht echter niet alleen de verantwoordelijkheid te dragen van verder uitstel en ad viseert derhalve wederom eene beslissing van Uwe Vergade ring uit te lokken. Ons College staat nog steeds op ons reeds verleden jaar ingenomen standpunt. Spoedige vernieuwing van den walmuur, waarmede thans, in verband met de prijsstijging der mate rialen, 3200 zal zijn gemoeid, achten wij op de door den Directeur aangevoerde gronden noodig. Wij noodigen U derhalve uit over het in 1915 al dan niet vernieuwen van den walmuur aan de Langegracht ter plaatse van de Electriciteitsfabriek over een lengte van 40 M. ander maal eene beslissing te nemen en geven U, voor het geval Uwe Vergadering thans tot dadelijke vernieuwing wenscht te besluiten, in overweging tot vaststelling van neverisgaanden staat van af- en overschrijving over te gaan. Op den post voor- Onvoorziene Uitgaven, waarvan het bedrag van f 3200 even tueel zal moeten worden afgeschreven, zijn thans nog ƒ48.072. beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 114. Leiden, 9 Juni 1915. In nevensgaand adres worden door verschillende bewoners van de Bloemmarkt en den Apothekersdijk en eenige andere belanghebbenden klachten geuit over de groente- en ooft- markten en de veilingen, die aldaar worden gehouden en wordt er door hen op aangedrongen voor die markten en veilingen eene andere plaats aan te wijzen. Deze klachten zijn niet nieuw. Reeds eerder toch, men herleze slechts ons praeadvies van 29 Maart 1911, Ingekomen Stukken n°. 71, wendden verschillende bewoners van den Apothekersdijk zich tot U met het verzoek, om tot ver plaatsing der markt over te gaan, terwijl ook over het geblaf der honden op de Bloemmarkt, feitelijk de hoofdgrief in het adres, meermalen klachten tot ons werden gericht. Eene verplaatsing der markten en veilingen is echter, zooals U bekend is, niet wel mogelijk. De door adressanten opgenoemde terreinen zijn voor het beoogde doel te klein en andere geschikte plaatsen zijn op het oogenblik eenvoudig niet te vinden. Eene verplaatsing is derhalve, de Commissie voor het Marktwezen zegt het in haar rapport terecht, op het oogenblik onuitvoerbaar. Ook tegen het geblaf der honden op de markt is weinig te doen. Naar aanleiding van de periodiek terugkeerende klachten hierover, hebben wij herhaaldelijk doen onderzoeken, op welke wijze aan dit euvel zou kunnen worden tegemoet gekomen. Doch een afdoend middel, dat zou kunnen worden toegepast zonder de marktbelangen ten zeerste te schaden, is door ons niet gevonden. Verplaatsing der markten en veilingen is, gelijk wij zooeven opmerkten, niet wel mogelijk en zou het kwaad trouwens slechts verplaatsen en weder klachten van anderen uitlokken. Evenmin kan men den honden tijdens de veilingen het verblijf op de Bloemmarkt ontzeggen. Het belang der markt laat niet toe, om den kooplieden te verbie den met karren, bespannen met honden, ter markt te komen, terwijl ook een geschikte bewaarplaats voor de honden in de buurt niet aanwezig is en het maken van een onderaardsch hondenhok niet alleen zeer kostbaar, doch bovendien toch nog geen afdoende maatregel zou zijn, weshalve ook deze oplossing volgens de Commissie voor het Marktwezen, bij wier gevoelen wij ons gaarne aansluiten, geen aanbeveling verdient. Het eenige middel, om het geblaf althans eenigermate te verminderen, bestaat hierin, dat de lastige honden zooveel mogelijk van elkander verwijderd worden gehouden en dat het ophitsen der honden door jongens wordt tegengegaan. Zooveel mogelijk wordt hiervoor dan ook door het markt- personeel en door de politie zorg gedragen. Uit het bovenstaande zal U gebleken zijn, dat het noch aan de Commissie, noch aan ons College is mogen gelukken aan de klachten van adressanten op afdoende wijze tegemoet te komen en dat adressanten zich dus het ongerief, dat zij beweren tengevolge van de markten en veilingen te onder vinden, voorloopig nog zullen moeten blijven getroosten. Zoo erg als adressanten dit willen doen voorkomen, lijkt dit ons echter niet. Met de Commissie van het Marktwezen toch zijn wij van oordeel, dat de geuite klachten niet van eenige overdrijving zijn vrij te pleiten, terwijl de omwonenden tevens over het hoofd zien, dat, zooals de Commissie voor het Marktwezen het uitdrukt, de Bloemmarkt niet de eenige stadsbuurt is, alwaar het wonen eenig ongerief medebrengt. Op grond van een en ander geven wij U mitsdien in over weging ons te machtigen aan adressanten te antwoorden, dat tot de door hen gevraagde verplaatsing van de markten en veilingen op den Apothekersdijk en de Bloemmarkt vooralsnog niet kan worden overgegaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 19