Aug. L. Reimeringer. 63 Wij hadden ons de werking van een en ander aldus ge dacht: Een credietzoekende komt bij de bank, wier mede werking de gemeente heeft verkregen, üe bank wil hem niet op eigen risico crediet geven, doch acht hem voldoende betrouwbaar voor een crediet met gemeentelijke borgstelling Zij zendt dan de aanvrage met haar advies aan een daarvoor ingestelde gemeentelijke commissie, die bijv. zou kunnen be staan uit drie raadsleden, een lid van het Steuncomité en een lid van de Middenstandsvereeniging. Deze commissie stelt een onderzoek in naar den aanvrager, waarvoor deze een zeer klein bedrag, bijv. f Ü.20 of f 0.25, ten bewijze van den ernst zijner aanvrage, bij de bank beeft moeten storten. Valt dit onderzoek gunstig uit, dan wordt de bank gemachtigd tot het verstrekken van het crediet, waarvan het bedrag bijv. ten minste f 25.en ten hoogste f 500.zou kunnen bedragen en dat wel tegen de rente, die zij anderen berekent, en met bepaling dat rente en aflossing zullen worden betaald in gelijke wekelijkschemaandelijksche of driemaandelijksche termijnen, al naar de commissie dit het meest doelmatig oordeelt voor het betrokken geval. Wanneer de gemeente voor dit doel bijv. f 10.000.— beschikbaar stelt, wat. ons voorloopig voldoende zou voorkomen, dan zou de bank, nadat zij f 2000.had uitgeleend, desgewenscht voorschotten uit de gemeentekas in bedragen van f 1000.— moeten kunnen krijgen tegen een rente van bijv. 5 0/o. Waar nu de door de bank in rekening te brengen rente hooger zal zijn en haar meerdere administratiekosten op deze wijze niet belangrijk kunnen wezen, daar zou onzes inziens kunnen worden vol staan met voor rekening van de gemeente te nemen het risico van de terugbetaling van het kapitaal, doch voor reke ning van de bank te laten het risico van de rentebetaling, waardoor ook de bank zelf belang krijgt bij de geregelde afdoening der termijnen eti niet eerder beroep zal doen op de gemeente dan wanneer al haar middelen tegenover den debiteur zijn uitgeput. Een instelling, die onzes inziens door haar tegenwoordig bedrijf en haar werkzaamheid onder personen van alle ge zindten zeer geschikt zou zijn om in dit geval voor mede werking te worden aangezocht, is de Eerste Leidsche Hulp bank met winstdeeling (Hoogewoerd 154). Wij meenden de grenzen van de ons verstrekte opdracht niet te overschrijden, wanneer wij, met vooropstelling dat een bepaald voorstel in dezen natuurlijk slechts van Uw College kan uitgaan, aan de directie de vraag voorlegden of zij in beginsel met een rege ling, als hier in grove trekken werd aangegeven, zou kunnen meegaan, dan wel of daartegen bepaalde bedenkingen rijzen, die wij over het hoofd hadden gezien. Het antwoord der directie gelieve U onder de bijlagen aan te treffen. Er blijkt uit, dat de bank in beginsel tot medewerking, op den aange geven voet bereid zou zijn, doch tegen twee punten bedenking heeft. Het tweede is van geheel ondergeschikt belang. Onzer zijds was niet bepaald bedoeld, dat de voor het onderzoek te vragen kleine vergoeding ten bate van de gemeente zou komen. Wordt in elk geval reeds door de bank zulk een vergoeding gevorderd, dan is bereikt, wat wij met deze bepaling in hoofdzaak beoogden. Het eerste punt is van meer gewicht. Vooralsnog zouden wij vast willen houden aan de gedachte, dat ook de bank tot op zekere hoogte belang moet hebben bij de geregelde terugbetaling der termijnen van het voorschot. Het ligt echter niet op onzen weg daarover verdere onder handeling te voeren. Misschien vindt Uw College termen om, zoo de door ons gedachte regeling in het algemeen zijn instemming heeft, te trachten door uitbreiding van het risico der gemeente tot een deel van de rente de bezwaren der bankdirectie op te heffen, waarbij er mogelijk nog eens uit drukkelijk de aandacht op ware te vestigen, dat haar risico natuurlijk niet verder gaat dan tot de rente van die voor schotten, waarover zij zelf gunstig heeft geadviseerd. Misschien ook vindt Uw College meer aanleiding om in onderhandeling te treden met een andere bank, waarvoor wij in het bijzonder op de Hulpbank der maatschappij van weldadigheid zouden willen wijzen. Het ons gezonden adres met bijlage gelieve U hierbij aan te treffen evenals de ons door den heer Burgemeester toegezonden stukken, waarvan wij met belangstelling kennis namen. De Commissie van Financiën, J. Bosch. C. W. van der Pot Bz. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Bijlage C. 's-Gravenhage, 3 Mei 1915. Naar aanleiding van nevensvermeld schrijven heb ik de eer Uw College hierbij te doen toekomen een exemplaar van de Hoofdpunten van het plan ter vergemakkelijking van de voorziening in de credietbehoeften van den kleinen midden stand als gevolg van de oorlogscrisis. De Algemeene Commissie, in deze hoofdpunten bedoeld, heeft op 24 April jl. voor de eerste maal vergaderd en de Commissie van Uitvoering is in die vergadering geconstitu eerd. Ik verwacht mitsdien, dat deze organisatie binnenkort in werking zal kunnen tredenhet ligt toch in de bedoeling om het tweede lid van Hoofdpunt 27 ruim op te vatten en mitsdien van het verleenen van credieten vóór de démobili- satie geen uitzondering te maken doch dit te doen naar gelang credietaanvragen inkomen en uitstel niet wenschelijk schijnt. Ook voor de gemeenten is in deze organisatie eene plaats. Het zal toch niet zelden voorkomen dat credietbehoeftigen geen soliede borgen kunnen aanwijzen en vermits de locale banken veelal genoopt zullen zijn hun risico zeer te beperken zal in dat geval de gemeente- al of niet door bemiddeling van de Borgmaatschappij voor den Middenstand (welke maat schappij in wording is en zich door zoodanige bemiddeling nuttig wenscht te maken, de credietverleening mogelijk kun nen maken door voor een grooter of kleiner deel van het risico niet door den Staat op zich genomen borg te blijven. Hoewel inderdaad het Rijk, toen de bovenbedoelde organi satie nog niet in wording was, zich bereid heeft verklaard de helft van het risico, hetwelk de gemeenten Amsterdam en Dordrecht zouden loopen door het borgblijven voor credieten aan middenstandbedrijven, welke door den oorlog in moei lijkheden waren geraakt, over te nemen, ben ik thans tot zoodanige regeling niet meer bereid, doch zal ik gaarne zien dat Uw gemeentebestuur op de gezegde wijze medewerkt om de nieuwe organisatie voorzooveel de gemeente Leiden betreft te doen slagen. Naar ik eenige reden heb aan te nemen zullen de Hanze- bank, de Tuindersleenbank en de Eerste Leidsche Hulpbank met winstdeeling ten Uwent bereid zijn om credieten onder de gedeeltelijke staatsgarantie aan gemobiliseerden of voor malige gemobiliseerden en aan andere kleine middenstanders wier zaken uitsluitend door de crisis achteruitgingen te ver leenen. Echter zal haar optreden in deze in menig geval door steun van de zijde Uwer Gemeente in hooge mate worden bevorderd. Daar, gelijk U uit Hoofdpunt No. 20 blijken zal, de Staat naar gelang er een kleiner gedeelte van het crediet onbe taald zal blijven een grooter aandeel in het onbetaalde voor zijne rekening neemt en in elk geval ten minste 55% van hetgeen niet terugbetaald wordt voor zijne rekening zal nemen is steun op den voet van de landelijke organisatie voor Uwe gemeente zeker minder bezwarend dan steun op de wijze als in Uw brief bedoeld (t w. voor rijk en gemeente ieder in elk geval 50 van het risico). De Minister van Financiën, Treub. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Bijlage D. Hoofdpunten van het plan tot vergemakkelijking der voldoening aan de credietbehoefte van den kleinen middenstand als gevolg van de oorlogscrisis. 1. Doel. Ter bevordering der samenwerking tusschen de verschillende instellingen, die zich bezighouden met crediet verleening aan den kleinen industrieelen, land-of tuinbou wenden en handeldrijvenden middenstand, wordt voor den tijd der oorlogscrisis eene nationale organisatie in het leven geroepen, welke zich aansluit bij de organisatie der steunbeweging. 2. De organisatie heeft ten doel diegenen onder de kleine ondernemers, wier zaak verloopen of achteruitgegaan is ten gevolge van vervulling van dienstplicht van het hoofd van de zaak of van de drijvende kracht in de zaak (men denkebijv. aan weduwen, die een zaakje drijven met een zoon of een broeder) of die duidelijk kunnen aanwijzen, dat hun achter uitgang op rekening komt van den oorlogstoestand, te helpen aan kleine credieten voor het op het oude peil terugbrengen van hunne zaak of wel voor het nieuw beginnen van eene andere kleine zaak. 3. Crediet wordt niet verleend, tenzij op goede gronden is aan te nemen, dat in verband met de persoonlijke eigen schappen en relaties van den credietbehoeftige en met de omstandigheden, waaronder de zaak na het einde van den oorlogstoestand zal moeten worden gedreven, de voort te zetten of nieuw op te richten zaak redelijke kansen van levensvatbaarheid heeft. 4. Deelneming. Tot deelneming aan de organisatie worden uitgenood igd a. de centrale instellingen op het gebied van landbouw- crediet of van crediet voor den handeldrijvenden middenstand,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 5