60
g. Artikel 28, le en 2e lid te vervangen door de volgende
alinea's
»Voor het bewaren en verwerken van vuilnis, bagger, asch
en dergelijke stoffen zal ter beschikking van den pachter
gesteld worden en zal deze moeten gebruiken, het aan de
verpachters toebehoorende terreingelegen aan de Zijl, hoek
Slaaghsloot, kadastraal bekend gemeente Leiderdorp Sectie A,
No. 81voorzoover bet terrein voor dit doel is ingericht of
ingericht zal worden.
Voor het gebruik van dit terrein is de pachter, onvermin
derd de overeengekomen bijdr age in de inrichtingskosten, aan
de verpachters verschuldigd de som van 250.— per jaar
en per H. A., dus thans, waar de oppervlakte van het terrein
1.5270 H.A. bedraagt, de som van 381.75 te rekenen van
den dag, dat dit terrein ter beschikking van den pachter
zal worden gesteld.
De pachter zal bij het gebruik van dit terrein de volgende
voorschriften moeten in acht nemen:
1°. op het terrein buiten de eigenlijke baggerstalen mogen
geen stoffen worden gestort, die stof of slank veroor
zaken of aan bederf of ontleding onderhevig zijn, dus
uitsluitend puin, afval van ijzer, blik en dergelijke en
daarop mag alleen dan ook vuilnis worden gestort,
wanneer de inrichting tot vuilverbranding der gemeente
Leiden door bijzondere omstandigheden niet kan werken
of het vuilnis wegens de gestremde vaart in de Leidsche
wateren naar de inrichting tot vuilverbranding bezwaar
lijk kan worden vervoerd, dit laatste ter beoordeeling
van de verpachters;
2°. op het terrein der inrichting zal geen vuil, dierenlijken
of andere afval mogen worden verbrand in de open lucht
3°. bij het lossen en laden van vuil zal moeten worden
zorgcedragen, dat geen vuil van welken aard ook, zich
verspreidt in het boezemwater.
De pachter vrijwaart de gemeente Leiden tegenover de Pro
vincie en tegenover derden voor alle schade en nadeelige
gevolgen, die kunnen voortspruiten uit het in strijd met de
gegeven voorschriften of op andere wijze verkeerdelijk ge
bruiken van het hem ter beschikking gestelde terrein, alles
onverminderd het bepaalde bij de artikelen 23 en 24.
De pachter is verplicht het terrein met opstallen behoorlijk
te onderhouden en desgewenscht tegen brandschade te ver
zekeren, ten genoegen van de verpachters; hij zal ten allen
tijde de verpachters of den door dezen aan te wijzen per
sonen toegang moeten verleenen tot het door hem gebezigde
werkterrein."
II. te bepalen, dat de sub 1 bedoelde wijzigingen zullen
gelden vanaf den dag, waarop het baggerterrein aan de Zijl
ter beschikking van den pachter zal worden gesteld, en dat
de kosten der wijzigingsovereenkomst door den pachter en de
vei pachters ieder voor de helft zullen worden gedragen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°.-89. Leiden, 12 Mei 1915.
Ingevolge het bepaalde bij art. 57 der op 1 Mei jl. in wer
king getreden Wet op de Inkomstenbelasting 1914, strekkende
ter vervanging van de Wet tot heffing eener belasting op
bedrijfs- en andere inkomsten, is voor deze gemeente eene
Schattingscommissie ingesteld, bestaande uit vijf leden.
Ambtshalve lid en Voorzitter dezer commissie is de Inspec
teur der directe belastingen, terwijl de vier overige leden
door Uwe Vergadering moeten worden benoemd.
De werkzaamheden dezer commissie, nader omschreven in
de artt. 69 e. v. der wet, komen ongeveer geheel overeen met die,
welke thans door het College van Zetters worden verricht.
Immers aan dat college is thans opgedragen, behalve de re
geling van de aanslagen in de Personeele- en Grondbelasting,
de regeling van een gedeelte der aanslagen in de belasting
op Bedrijfs- en andere inkomsten.
Het komt ons voor, dat in de eerste plaats in de schat
tingscommissie behoort zitting te hebben de Controleur
der Gemeentebelastingen, die eensdeels uit den aard zijner
betrekking op de hoogte is van het inkomen van vele inge
zetenen en daardoor der Commissie goede diensten kan be
wijzen, anderdeels door dat lidmaatschap op eenvoudige wijze
bekend wordt met gegevens, welke hem van veel nut kun
nen zijn bij de regeling der aanslagen in de gemeentelijke
inkomstenbelasting.
Voor de vervulling van de overige plaatsen in de bedoelde
commissie komen naar onze meening in aanmerking de leden
van het College van Zetters. Zooals wij hierboven reeds opmerk
ten, is thans reeds aan dat college opgedragen de regeling van
een gedeelte der aanslagen in de Bedrijfsbelasting. En waar
nu de regeling der aanslagen in de nieuwe belasting vrij wel
overeenkomt met die van de tegenwoordige Bedrijfsbelasting,
daar zouden wij meenen, dat de leden van het College van
Zetters de in deze tot oordeelen bevoegde personen zijn.
Niettemin blijft de keuze der te benoemen personen aan
Uwe Vergadering. Wanneer wij dan ook hieronder de namen
der leden van het tegenwoordige College van Zetters laten vol
gen, dan doen wij dit slechts om U wellicht de benoeming te
vergemakkelijken.
Wij verzoeken U alsriu tot de benoeming van vier leden der
Schattingscommissie, bedoeld bij art. 57 der Wet op de In
komstenbelasting 1914, voor een tijdvak van vier jaren, welk
tijdvak wordt geacht te zijn ingegaan op 1 Mei jl., over te
gaan en bevelen U voor een der te vervullen plaatsen aan den
heer K. de Haan, Controleur der Gemeentebelastingen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Alphabetische opgave van de namen der leden van het
College van Zetters.
G. van Driel.
J. P. J. van Ewijk.
J. P. Fontein.
D. van Lith.
A. Ruigrok.
B. E. Spijker P.Hzn.
N°. 90. Leiden, 12 Mei 1915.
Over het U bekende verzoek van ,,de Hanze", atdeeling
Leiden van R K. Vereenigingen van den Handeldrijvenden
en Industrieelen Middenstand, om den kleinen middenstand
met het oog op de buitengewone tijdsomstandigheden van
gemeentewege geldelijken steun te verleenen, welk ver
zoek in Uwe Vergadering van 18 Maart j.l. in handen van
ons College werd gesteld tot het uitbrengen van praeadvies,
hebben wij allereerst het gevoelen ingewonnen van de Com
missie van Financiën en van het Steun-Comité Leiden, Oor
logstoestand 1914.
In haar hierachter als bijlage B afgedrukt rapport kwam
de Commissie van Financiën, na een summier onderzoek en
na raadpleging van eenige vertegenwoordigers van midden
standsorganisaties en credietinstellingen tot de conclusie, dat,
nu zich inderdaad verschillende gevallen voordeden, waarin
gebrek aan bedrijfskapitaal het voortbestaan eener zaak in
gevaar bracht, er in deze voor eenige hulp van gemeente
wege wel plaats was, en gaf zij tevens aan, in welken vorm
die hulp h. i. zou kunnen geschieden.
Het bestuur van het Steuncomité, hetwelk wij met het
advies der Commissie van Financiën in kennis stelden, bleek
niet eenstemmig. De meerderheid achtte het wenschelijk, dat
de gemeente, de zaak ter hand nam, terwijl de minderheid
daarentegen van oordeel was, dat de noodzakelijkheid van
het nemen van bijzondere maatregelen ten aanzien van de
credietverschaffing aan kleine middenstanders, geenszins vol
doende gebleken was. Indien echter in beginsel besloten mocht
worden op het in het ad. es van „de Hanze" vervatte verzoek
op eenige wijze in te gaan, dan kon het bestuur, wat de
uitvoering betrof, zich, behoudens enkele opmerkingen, wel
vereenigen met het advies der Commissie van Financiën.
Wij behoeven op deze opmerkingen thans evenwel niet
nader in te gaan, zooals U hieronder zal blijken.
Na kennisneming van het voorstel der Commissie van
Financiën toch hadden wij ons tot den Minister van Financiën
gewend met de vraag, of bijaldien van gemeentewege beslo
ten mocht worden aan den kleinen middenstand steun te
verleenen, op de wijze als door de Commissie aangegeven, het
Rijk genegen zou zijn, de helft van het door de gemeente te
loopen risico over te nemen, evenals ook aan de gemeente
Amsterdam, naar wij meenden te weten, van Rijkswege
steun was toegezegd met betrekking tot het verleenen van
speciale credieten aan bouw- en nijverheidsondernemingen.
Aangezien ons inmiddels uit berichten in de dagbladen
gebleken was, dat ter voorziening in de credietbehoefte van
den kleinen middenstand eene Algemeene Commissie werk
zaam was, om met steun van het Rijk de hier bedoelde crediet-
zoekenden te helpen, verbonden wij aan ons verzoek de vraag,
of naar het oordeel van den Minister de door ons gedachte
samenwerking van Rijk en gemeente wellicht door de uit
voering van de plannen der Algemeene Commissie werd
ondervangen.
In antwoord hierop ontvingen wij de als bijlage C afge
drukte missive van den Minister, alsook een exemplaar van
de Hoofdpunten van het plan tot vergemakkelijking van de
voorziening in de credietbehoefte van den kleinen middenstand
als gevolg van de oorlogscrisis (bijlage D.)
De Minister verklaarde zich thans niet meer bereid te bevor-