52 DONDERDAG 8 APRIL 1915. totdat wat zicht gekomen was en de toestand beter beoor deeld kon worden. Ik ben dan ook geneigd in dien zin een voorstel in te dienen om de behandeling van deze zaak uit te stellen, totdat de oorlogstoestand zal hebben opgehouden. Over de zaak zelve, zou ik ook wel wat kunnen zeggen, maar, mij dunkt, dat eene motie van uitstel voor dient te gaan. Derhalve heb ik de eer de volgende motie van orde voor te stellen sOndergeteekende stelt voor, de punten 18, 19 en 20 van de agenda af te voeren en de daarin aanhangige zaken na het ophouden van den oorlogstoestand weder in te dienen bij den Raad." De motie van den heer Vergouwen wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadsla ging uit. De heer van Hamel. Ik geloof, dat de heer Vergouwen en de andere heeren, die voor zijne motie willen stemmen, hetzelfde kunnen bereiken, wanneer zij straks hun stem uit brengen voor het amendement van den heer Fokker c. s., wanneer dit aan de orde komt. Ik zou het jammer vinden, wanneer het voorstel nu niet werd behandeld. Waarom toch hebben èn de Commissie van Toezicht èn Curatoren zoo aan gedrongen op het doen van een voorstel aan den Raad, en waarom hebben Burgemeester en Wethouders daaraan vol daan? Omdat zij absoluut de noodzakelijkheid erkennen van eene andere regeling der salarissen van de leeraren aan Gymnasium en aan de Hoogere Burgerschool, van den Rector en den Directeur, en ook van eene hoogere salarieering, omdat anders het gevaar dreigt, dat Gymnasium en Hoogere Burger school op den duur niet zullen kunnen beschikken over die onderwijskrachten, die in het belang van deze onderwijs inrichtingen absoluut noodig zijn. Wil men nu beweren, dat op het oogeublik de tijden niet gunstig zijn om aan salaris- verhooging te denken, dan kan men aan die meening uiting geven door te stemmen voor het amendement van den heer Fokker c. s., waardoor het in werking treden van de verorde ning wordt bepaald op een nader door den Raad vast te stellen tijdstip. Maar het is absoluut noodig, dat de verschillende leeraren nu reeds weten, wat zij te verwachten hebben, omdat zij wellicht anders bij vacatures in andere gemeenten, daarheen vertrekken en opdat wij bij weldra komende vacatures niet 't bezwaar ondervinden van een onvoldoend aantal flinke sollicitanten. En dat zou zeker niet zijn in het belang van de onderwijsinrichtingen en dus ook niet in het belang van de gemeente. Daarom zou ik de voorstanders van de motie Vergouwen in overweging willen geven om liever hun krachten te besparen totdat het amendement van den heer Fokker c. s. aan de orde komt. De heer Vergouwen. M. d. V. Wat de heer van Hamel voorstelt, is niet hetzelfde als wat ik voorstel. Mijne motie gaat verder dan het amendement van de heeren Fokker c. s. Terwijl het amenderpent de inwerkingtreding van de veror dening wil uitstellen tot een nader te bepalen tijdstip, wensch ik de geheele beoordeeling van deze zaak uit te stellen tot na het ophouden van den oorlogstoestand. Iedereen toch zal wel toegeven, dat wij niet weten hoelang die toestand nog zal duren en hoe sterk hij zal ingrijpen in den economischen en financieelen toestand van de gemeente, waarmede wij toch ook rekening hebben te houden. Wanneer wij een dergelijke zaak behandelen, moeten wij niet alleen letten op hetgeen andere gemeenten doen, maar wij moeten ons afvragen: wat wij kunnen missen. Wij behoe ven niet altijd op te bieden tegen andere gemeenten; wij moeten ons stellen op dit standpunt: hoeveel kan onze gemeente voor de verschillende ambtenaren missenwij moeten rekening houden met onze financiën. Het is nu niet de tijd om goed te kunnen beoordeelen wat wij moeten doen; daar over kunnen wij beter oordeelen, wanneer de oorlogstoestand heeft opgehouden, dan kunnen wij zien, hoe het met onze financiën staat. Er is nog een andere quaestie bij. Ik ben er niet zoo sterk van overtuigd, na hetgeen ik daarover gelezen heb, dat deze wijziging zooals zij voorgesteld is, zoo beslist noodzakelijk is, zoodat zij absoluut niet zou kunnen worden uitgesteld, althans niet gedurende eenigen tijd. Wanneer ik dit alles nog eens overweeg en zie, hoe sterk de voorgestelde wijziging zal ingrijpen in onze Gemeentekas, dan zeg ik: laten wij de zaak uitstellen, totdat wat kalmer tijdstip zal zijn ingetreden en laten wij er nu niet aan beginnen. Stel, dat er een jaar overheen gaat, dan zal in dat jaar het onderwijs en daar komt het toch in hoofdzaak op aan, het onderwijs vooruit te brengen door te trachten leeraren met groote capaciteiten er bij te krijgen niet zoo ont zaglijk daaronder lijden, dat wij nu moeten zeggen: dit voorstel moet oogenblikkelijk worden aangenomen. Ik handhaaf dus mijn voorstel, M. d. V., n.l. om deze regeling uit te stellen tot lateren tijd. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik was eerst voornemens om dezelfde beweegredenen, die den heer Vergouwen daartoe hebben geleid, een soortgelijke motie in te dienen, maar bij nader inzien ben ik er toe gekomen om met mijne medevoorstellers den weg op te gaan dien wij gekozen hebben. Het heeft mij ook verbaasd, dat Burgemeesters en Wet houders in dezen tijd met zulk een voorstel zijn gekomen. Ook na de toelichting in het praeadvies inzake de adressen van de werklieden-vereenigingen om een duurtetoeslag ge lezen te hebhen, waarin gezegd wordt, dat er zooveel ge meentenaren zijn, die in mindere conditie verkeeren dan de gemeentebeambten, had ik gedacht, dat Burgemeester en Wethouders ook bij deze quaestie van diezelfde gedachte waren uitgegaan en dan zouden zij daar zeker niet mede zijn gekomen. Burgemeester en Wethouders hebben hier echter de moeilijke omstandigheden waarin een groot deel der burgerij verkeert, uitgeschakeld en ze zijn er wel mede gekomen. Wanneer de omstandigheden normaal waren, wanneer wij niet in deze crisistoestanden verkeerden, zou ik zijn mede- gegaan met het voorstel, al had ik daarin nog eenige' wijzi gingen en aanvullingen noodig geacht. Ik kan mij bijv. er niet mede vereenigen, dat de Hoogere Burgerschool voor meisjes is buitengesloten en verder staat het mij niet aan dat de Teeken- en Gymnastiekleeraren niet in de regeling opgenomen zijn, maar daar gaat het op het oogenblik niet om; het gaat thans om de vraag of de regeling onmiddellijk zal worden ingevoerd en dus het gemeentebudget drukken, of dat wij zoolang de oorlog duurt, en zelfs misschien daarna, zoolang de financieele en economische toestand der gemeente er onder lijdt, de invoering verschuiven. Feitelijk wil de heer Ver gouwen ook niets meer en niets minder, zoodat ons voorstel zijn motie best kan vervangen te meer, omdat daaruit wel willendheid spreekt en de erkenning dat inderdaad in normale omstandigheden verhooging gewenscht is, wat in zijn motie niet is neergelegd. Waarom willen Burgemeester en Wet houders de regeling direct invoeren? Er zijn daarvoor twee motieven, waarom zij, op aansporen van Curatoren en van de Commissie van Toezicht reeds nu met het voorstel komen. Het eerste motief, vooral van Cura toren, is dat de ambtenaren in den tegen woord igen tijd, volgens den tegenwoordigen levensstandaard, niet met hun salaris kunnen rondkomen. Dat motief heeft voor mij absoluut geen waarde. Zeker zullen zij wel wat meer geld kunnen ge bruiken, maar daarom zal hun levensstandaard niet meer in overeenstemming zijn met hun betrekking. Men moet ook niet vergeten, dat de meeste leeraren bij hun salaris, nog heel wat bijverdiensten hebben. Hoevelen geven geen lessen aan het Instituut Wullings, de Kweekschool voor Onder wijzers, de Tuinbouwschool, de Boschschool enz. Verscheidenen hebben bovendien druk privaatlessen, en dat alles zal blijven voortduren ook wanneer zij hooger salaris krijgen. Het argu ment om niet te kunnen rondkomen in overeenstemming met den stand door hen op te houden, mogen we thans allerminst laten gelden. Het tweede motief weegt zwaarder, nl. dat men hier geen goede althans niet de beste leerkrachten kan krijgen, omdat andere gemeenten ons op dit oogenblik, wat de salarisregeling betreft, voor zijn. Daarmede moet rekening worden ge houden. Toch weegt dit argument m. i. weder niet zoo zwaar, dat daardoor het andere bezwaar zou vervallen, en wij veel geld zullen moeten geven in een tijd, waarin wij zuinig moeten zijn, het voteeren van gelden voor zulke doeleinden waarin zelfs het Rijk alle verhoogingen van salarissen heeft opgeschort. Daarom moeten wij de inwerkingtreding tot nader order verschuiven. En dan geloof ik, dat het beter is den door ons aangegeven weg te volgen dan de motie-Vergouwen aan te nemen. Dan weten de leeraren die hier komen solliciteeren, hoe hun positie zal zijn, wanneer de normale toestanden zijn teruggekeerd. Een bewering in het praeadvies moet ik nog even bespreken. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat de overweging dat Leiden als Universiteitsstad voor de leeraren meerdere aan trekkelijkheid heeft, dan andere gemeenten, vroeger wel zou hebben gegolden, doch thans niet meer mag gelden. Ik geloof, dat nog wel altijd om die reden voornamelijk ambtenaren als hier bedoeld, aan Leiden de voorkeur zullen geven boven andere plaatsen, ware het alleen maar voor eigen studie en de opleiding hunner kinderen. Daarom vrees ik niet zoo, dat wij geen goede krachten zullen krijgen en vooral niet als men ons voorstel aanneemt. Sollicitanten zullen na aanneming van dit voorstel zeggen zoo zal de toestand later worden, deze abnor male tijd zal niet altijd voortduren, en dan krijgen wij de positie, zooals die in de regeling is belichaamd. De heer Heeres. Naar aanleiding van de motie van den heer Vergouwen, zou ik nog wel op iets de aandacht willen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 8