DONDERDAG 8 APRIL 1915. 59 artikel opgevat, en dit heeft nooit tot moeielijkheden aan leiding gegeven. Een verandering van redactie komt mij daarom niet noodzakelijk voor. De heer Carpentier Alting. Ik stel mij dan met deze pertinente verklaring tevreden. De heer Zwiers. M. d. V. Van een redeneering, zooals de heer van der Lip die daar houdt, begrijp ik niet veel. Wan neer ik als leeraar een verhooging niet op tijd kreeg, zou ik krachtens dit artikel de gemeente door een advokaat kunnen laten sommeerenze aan mij uit te betalen. Denk U maar, dat het advies van den Inspecteur «omtrent de geschiktheid en plichtsbetrachting" is uitgebracht, dan is aan de eenige voorwaarde voor de reglementaire verhooging van de wedde voldaan, want omtrent den inhoud van dat advies stelt art. 0 geen enkelen eisch. Wanneer wij dus dit artikel ongewij zigd aannemen, kan dan de gemeente niet in moeilijkheden komen, en op onnoodige kosten worden gejaagd? De heer Fokker. Is er bezwaar tegen, dat Burgemeester en Wethouders uitdrukken in de Verordening, wat de be doeling is? De Voorzitter. Tot mijn verbazing heb ik nog geen amendementen ontvangen. Ik constateer, dat de heeren thans midden in de vergadering met voorstellen aankomen, waarvoor zij 5 a 6 yveken den tijd hebben gehad. De stukken zijn nu toch waarlijk tijdig genoeg uitgekomen. Ik heb er al dikwijls op gewezen, dat dit geen regelmatige wijze van werken is om eene goede Verordening te verkrijgen, wanneer niemand zich de moeite geelt tijdig zijn amendementen in te dienen, ot ons er over te komen spreken. Ons kan licht iets ontgaan en wij kunnen er hier toch geen Poolschen Landdag van maken. De heer van der Pot. Hoewel ik het in beginsel eens ben met de heeren, die bezig zijn een amendement te ontwerpen, zou ik toch in overweging willen geven dat niet te doen, omdat dit zelfde van toepassing is op art. 1, dat al aange nomen is en een verschillende regeling voor art. 3 en art. 1 in eenzelfde Verordening mij ongewenscht voorkomt. Hoewel het beter was, indien hier niet stond: «worden" maar: »kan worden'', geloof ik toch na de verklaring, die gegeven is, dat wij goed doen er in te berusten, en niet in het eene artikel een wijziging aan te brengen, die in het andere artikel niet aangebracht is, maar daar dan evenzeer zou thuis hooren. Ik hoor daar zeggen, dat in art. 6 alleen gesproken wordt van leeraren, niet van den Rector; maar valt de Rector dan niet onder het ruimere begrip: leeraar in den zin dezer ver ordening? De Voorzitter. De Rector is volgens de Hooger Onderwijswet ook leeraar. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik zie mijn fout in, dat ik niet tijdig mijn amendement heb ingediend. Daarvoor moet ik gestraft worden; die straf moge dan zijn, dat ik geen amendement indien De beraadslaging wordt gesloten. Art. 3 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 4 tot en met 6 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 7, luidende: »De conrector geniet als zoodanig eene jaarlijksche bezoldiging van f200.boven de wedde, waarop hij als leeraar aanspraak heeft". De heer Fokker. M. d. V. Het heeft mijn aandacht getrokken, dat Burgemeester en Wethouders wel de betrekking van Conrector handhaven, maar het in het belang van het onder wijs niet noodig achten om aan de Hoogere Burgerschool voor jongens een plaatsvervangend hoofd te benoemen. De Conrector moet volgens de wet worden gehandhaafd, maar moet daarvoor nu jaarlijks een extra bezoldiging van f 200. worden uitgetrokken? Welk karakter heeft de betrekking van Conrector aan ons Gymnasium? Moet hij alleen bij afwezigheid van den Rector dezen vervangen? Bij de andere scholen hebben wij steeds, wanneer een plaatsvervangend hoofd optrad, en er werden bijzondere werkzaamheden van hem gevorderd, hem daarvoor een gratificatie gegeven. Kan die methode nu ook niet gevolgd worden ten opzichte vari den Conrector? Of is de zienswijze van een van mijn mede leden de juiste, die mij heeft medegedeeld, dat debetrekking van Conrector een eenigszins ander karakter droeg, en dat zelfs gewoonlijk een leeraar van elders als Conrector aan een Gym nasium wordt benoemd, om daaraan een bijzonder goede, nieuwe kracht te verbinden. Wanneer dit zoo is, en het in het belang van het onderwijs is, dat een Conrector f 200.— per jaar meer krijgt, dan zal ik mij daartegen niet ver zetten, maar wanneer het eenvoudig is om een bestaand ge bruik te handhaven, dan zou ik tegen art. 7 willen stemmen, natuurlijk met een overgangsbepaling om den tegenwoordigen Conrector, die zekere verkregen rechten heeft, deze te doen behouden. De Voorzitter. De heer Fokker is zelf op het Gymnasium geweest en weet dus heel goed wat de taak is van den Con rector. U weet ook wel, dat niet altijd voor die betrekking een van de oudere leeraren wordt genomen, maar soms een jeugdiger kracht, van wien men denkt, dat hij het Gym nasium tot bloei zal weten te brengen. Men heeft op een Gymnasium veel minder vakken dan op een Hoogere Burgerschoolde oude talen vormen daar de hoofdzaak, en dan is de Conrector de man, die hoofzakelijk het Latijn en Grieksch in de hoogere klassen doceert. Dat is altijd zoo gebeurd en er is geen enkele reden om dit nu te veranderen, omdat de Conrector ook iemand kan zijn, die relief geeft aan een Gymnasium. Wanneer de Rector wat oud wordt, kan de Conrector daarvoor als correctief dienen. Bij de Hoogere Burgerschool is het geval heel anders; daar heeft iedere leeraar een bepaald vakdaar zou het meer zijn een belooning voor meerdere werkzaamheden, die hem in een bepaald geval werden opgedragen. De heer Fokker. Dank U voor uwe inlichtingen M. d. V. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 7 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 8 tot en met 13 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 14, luidende »Met het einde van den cursus, waarin zij den leeftijd van 70 jaar hebben bereiktwordt den leeraren, wier bezoldiging bij deze verordening geregeld is, eervol ontslag uit hunne betrekking verleend." De heer van der Pot. M. d. V. Ik heb geen bezwaar tegen den inhoud van dit artikel, maar het komt mij voor, dat deze bepaling niet thuis behoort in deze Verordening en beter ware opgenomen in de Verordening op de inrichting van het Gymnasium. Maar heenstappende over dit formeele bezwaar, komt het mij bovendien voor, dat hier ten onrechte wordt gesproken van eervol ontslag. Nu weet ik wel, dat de beteekenis van dat epithetoneervol niet zoo bijzonder groot is, maar wanneer' men imperatief voorschrijft, dat een leeraar op 7ü-jarigen leeftijd eervol ontslagen moet worden, dan ont neemt men daaraan toch alle waarde. Het komt mij voor, dat het beter is het woord «eervol" weg te laten. Meii weet toch niet vooruit, of er altijd wel reden voor eervol ontslag zal zijn. Te minder bezwaar zal er, dunkt mij, zijn tegen de weglating, waar in art. 93 van de wet op het Hooger Onder wijs, dat dezelfde bepaling bevat ten opzichte van de hoog leeraren aan de Universiteiten, en welk artikel blijkbaar den samensteller van deze Verordening heeft geïnspireerd, ook alleen van ontslag", niet van «eervol ontslag" wordt gesproken. De Voorzitter. Uw eerste argument, dat deze bepaling niet thuis behoort in deze verordening, komt mij voor van niet zooveel gewicht te zijn; wij waren ons ook wel bewust, dat zij niet in de goede verordening stond, maar zij moest toch ergens staan, wilde men niet komen in een warwinkel van allerlei bepalingen in oude verordeningen. Wat betreft uw bezwaar tegen het woord «eervol'ik geloof niet, dat dit tot eenig bezwaar aanleiding kan geven. Is een leeraar 70 jaar dan krijgt hij eervol ontslagtenzij hij juist te voren een misdaad of iets dergelijks mocht hebben begaan, dan krijgt hij natuurlijk geen eervol ontslag. Maar dat zal zeker wel tot de heel hooge uitzonderingen behooren. Wanneer een leeraar ontslagen moet worden, alleen op grond hiervan, dat hij 70 jaar is geworden, dan moet dit ontslag ook eervol zijn. Ook met het oog op de pensioenwetten is het niet zonder bezwaar, om niet van «eervol ontslag" te spreken. Ik kan niet inzien welk bezwaar er tegen kan bestaan om hier te spreken van eervol ontslag. Heeft iemand iets gedaan, dat hij niet in de termen zou vallen voor een eervol ontslag, dan wordt hem dit ook niet verleend. De heer van der Pot. M. d. V. Er staat duidelijk, dat den leeraren met het einde van den cursus, waarin zij den leeftijd van 70 jaar hebben bereikt, eervol ontslag uit hunne betrek king wordt verleend. Het voorschrift is dus imperatief.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 15