58
DONDERDAG 8 APRIL 1915.
worden, wanneer het ging volgens hetgeen ons amendement
voorstelt.
De Voorzitter. Wij hebben hier te doen met een verschil
van inzicht. Ik geloof toch wel, dat de meerderheid het met
het standpunt van Burgemeester en Wethouders eens is, dat
het belang van het onderwijs hier nu niet zoozeer mede ge
moeid is.
De Rector in Nijmegen krijgt ƒ2900.—tot 3500.—en heeft
vrije woning. Schat men deze op 600.dan komt hij tot een
salaris van ƒ3500.tot ƒ4100.En hier komt men tot ƒ4500.—.
Is dat nu zooveel slechter? De rector gaat hier toch ook al dadelijk
ƒ100.vooruit en na 9 jaar wordt het nog veel beter.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van de heeren Carpentier Alting en Hoo-
genboom wordt in stemming gebracht en met 23 tegen 5
stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Van der Eist, Korevaar, P. J.
Mulder, van der Pot, Bosch, Fokker, Hartevelt, van Hamel,
Bots, Fischer, Korft, Pera, van Gruting, Briët, de Boer,
Vergouwen, Driessen, Sijtsma, Heeres, A. Mulder, Botermans,
Zwiers en Corts.
Vóór stemmen de heeren: van der Lip, Roem, Hoogenboom,
Reimeringer en Carpentier Alting.
Artikel 1 wordt daarop ongewijzigd zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Artikel 2 wordt zonder beraadslaging of hooldelijke stem
ming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 3, luidende
„De leeraren, in artikel 2 sub a bedoeld, genieten, indien
zij 18 tot en met 24 lesuren 's weeks hebben, een jaarwedde
van 2200.
Deze wedde wordt, wanneer de leeraar aan een Gymna
sium of Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus, hetzij
hier, hetzij elders, of aan daarmede door Burgemeester en
Wethouders gelijk te stellen inrichtingen van Hooger of Mid
delbaar Onderwijs, 3, 6, 9, 12 en 15 jaren is werkzaam ge
weest, telken met ƒ200.— verhoogd, zoodat het maximum
der jaarwedde ƒ3200.bedraagt.
Voor elk wekelijksch lesuur boven 24 uur per week geniet
de leeraar eene bezoldiging van ƒ100.per jaar."
De heer Heeres. M. d. V. In de tweede alinea van art.
3 staat: »Deze wedde wordt, wanneer de leeraar aan een
Gymnasium of Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus
3, 6, 9, 12 en 15 jaar is werkzaam geweest, telkens met
ƒ200.verhoogd." Nu is het de vraag, of hierbij niet kan
worden te gemoet gekomen aan iets wat de Commissie van
Toezicht heeft voorgesteld, om n.l. niet alleen te spreken van
Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus, maar ook van
Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus. In de meening,
dat dit wenschelijk zou zijn, ben ik versterkt, doordat ik in
verordeningen van andere plaatsen, bijv. van Amsterdam,
iets dergelijks heb aangetroffen.
Maar na bespreking met deskundigen heb ik begrepen, dat
het een terrein is, waarop voetangels en klemmen liggen,
omdat men niet alléén te maken heeft met de quaestie van
3- of 5-jarigen cursus, maar ook met het radicaal, dat be
voegdheid geeft om aan dergelijke inrichtingen onderwijs te
geven. En zoo zijn er nog wel meer quaesties.
Toch wil ik even wijzen op inrichtingen als de Openbare
Handelsschool te Amsterdam, de Koninklijke Militaire Academie,
de Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen. Ik
zou wel gaarne zien, dat Burgemeester en Wethouders nog
eens a tête reposée wilden nagaan, of het op den duur niet
mogelijk is andere instellingen in de verordeningen met de
Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus gelijk te stellen, en
de inrichtingen, die zij daarmede wenschen gelijk te stellen,
bij eene latere eventueele wijziging daarvan ook te noemen.
Ik durf thans geen amendement voorstellen, omdat ik de
moeilijkheden, aan een dergelijke gelijkstelling verbonden,
wel begrijp, maar ik zou gaarne zien, dat Burgemeester en
Wethouders deze zaak nog eens nader overwogen.
De heer van Hamel, Professor Heeres is zoo vriendelijk ge
weest om met mij over dit artikel te spreken en tot nog toe
kwamen wij tot de conclusie, dat het moeilijk was hier een
dadelijke formuleering voor te vinden. Doch met den heer
Heeres ben ik van meening, dat het niet aangaat op deze
wijze te formuleeren, dat de Hoogere Burgerscholen met 3-jarigen
cursus er ook onder vallen. Maar wat betreft de gedachte
van den heer Heeres omtrent de gelijkstelling van inrichtingen
als de Militaire Academie of de inrichting te Willemsoord,
komt het mij voor, dat dit wel een beetje opgesloten ligt in
de formuleering van het artikel. Daarin staat nl.»gelijk te
stellen inrichtingen van Hooger of Middelbaar Onderwijs".
Nu is de algemeene opvatting, dat de Militaire Academie en
de inrichting te Willemsoord hiermede wel gelijk zijn te
stellen, zoodat ik geloof, dat men het voorstel van Burge
meester en Wethouders ook wel in dien geest kan opvatten.
Wat betreft de Handelsschool, deze wordt ook opgevat in den
zin van Middelbaar Onderwijs, doch dit kunnen wij overlaten
aan de prudentie van Burgemeester en Wethouders. Ik geloof,
dat men met deze toelichting wel volstaan kan en dat hier
mede uitgedrukt is, hetgeen de heer Heeres wenscht. Ik ge
loof, dat Curatoren verstandig zullen doen, wanneer zij nadere
formuleering van dit artikel wenschen, later op dit punt eene
aanvulling van de Verordening voor te stellen.
De heer Vergouwen. Naar aanleiding van het debat over
het amendement, zou ik in overweging geven, deze zaak te
laten rusten, totdat zij actueel is geworden. Men kan dan
eventueel een lijst opstellen, vermeldende, welke inrichtingen
er onder vallen. Als ik het goed begrepen heb, zou Prof. Heeres
wenschen, dat Burgemeester en Wethouders nu reeds een
lijst samenstellen van inrichtingen, die gelijkgesteld konden
worden. Het ware nu dus beter, dat Burgemeester en Wet
houders, wanneer de gelegenheid zich voordoet, elk geval op
zichzelf beschouwen, of het er onder valt ja of neen, omdat
het een erg moeielijke quaestie is, dit nu reeds te regelen. Van
daag is eene inrichting bijv. vermeld als Handelsschool met
3-j. cursus, morgen zal het er een zijn met 5-jarigen cursus. De
gewone Handelsschool bijv. kan men niet rekenen als vallende
onder Middelbaar Onderwijs en men moet dus wel degelijk
onderscheid maken met de verschillende handelsscholen op
verschillende plaatsen.
De Voorzitter, Ik geloof, dat het het beste is, dat Burge
meester en Wethouders te zijner tijd gebruik maken van de
wenken door de heeren Vergouwen en Heeres gegeven.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. In art. 3 worden de
periodieke verhoogingen geregeld, doch nu wordt in art. 6
gezegd«Alvorens de leeraar in het genot wordt gesteld van
eenige periodieke verhooging van wedde, in deze verordening
bedoeld, winnen Burgemeester en Wethouders omtrent de
geschiktheid en plichtsbetrachting van den betrokken leeraar,
door tusschenkomst van Curatoren van het Gymnasium, het
advies in van den Inspecteur der Gymnasia". Heeft dit advies
nu eenigen invloed op het toekennen van een verhooging?
De Voorzitter. Dat kan het geval wel zijn.
De heer Carpentier Alting. Dan had dit moeten uitgedrukt
worden in de verordening. Volgens art. 3 gaan de verhoogingen
automatisch en blijkt uit niets, welke invloed daarop kan
worden uitgeoefend door het advies van den Inspecteur.
De heer van Hamel. Wat nu in art. 6 staat, komt in de
oude verordening voor in artikel 2. Die bepaling is indertijd in
artikel 2 opgenomen op speciaal verzoek van den toenmaligen
Minister van Binnenlandsche Zaken, Kuyper, die bezwaar
maakte de verordening goed te keuren, omdat een dergelijke
clausule ontbrak.
De Voorzitter. «Alvorens in het genot te worden gesteld"
wil zeggen, dat eerst het advies van den Inspecteur der
Gymnasia moet zijn ingewonnen. Is dit niet ingekomen, dan
wordt de leeraar niet in het genot gesteld van de ver
hooging.
De heer Carpentier Alting. Er blijkt dus uit, dat de leeraar
in het genot van de periodieke verhooging wordt gesteld,
nadat het advies van den Inspecteur is ingekomen. Maar uit
niets blijkt, dat dit advies verder eenigen invloed kan hebben
op de toekenning van de verhooging.
De heer Fokker. Ik ben het eens met de opmerking van
den heer Carpentier Alting. Volgens art. 3 heeft de leeraar
onafhankelijk van geschiktheid en plichtsbetrachting recht op
de periodieke verhooging, maar volgens art. 6 moet eerst het
advies van den Inspecteur worden ingewonnen. Ik meen, dat
in andere verordeningen uitdrukkelijk staat, dat de verhooging
niet wordt gegeven, wanneer de leeraar te kort schiet in ge
schiktheid of plichtsbetrachting. In art. 3 had eigenlijk moeten
staan Bij voldoende geschiktheid en plichtsbetrachting wordt
de wedde, enz. En dan wordt in art. 6 aangegeven, hoe Bur
gemeester en Wethouders op de hoogte komen, of een leeraar
bewijs heeft gegeven van geschiktheid en plichtsbetrachting.
De heer van der Lip. Ik geef dadelijk toe, dat de redactie
van dit artikel niet heel mooi is, maar de bedoeling is nooit
anders geweest, dan dat de verhoogingen door den Raad
worden toegekend, na ingewonnen advies van den Inspecteur
der Gymnasia. Zoo is ook steeds het oude gelijkluidende