DONDERDAG 18 MAART 1915.
De Voorzitter. Nu dit voorstel is aangenomen en dus
eenigszins een principiëele beslissing is genomen, nl. dat er
een Commissie zal worden ingesteld, om deze heele zaak te
onderzoeken en na te gaan, of het vvenschelijk is, al dan niet.
over te gaan tot het instellen van een gemeentelijk grond
bedrijf, rest ingevolge het Ingekomen Stuk de vraag, of de
Raad aan zich wil houden de benoeming van de leden dier
Commissie, dan wel die wil overlaten aan den Voorzitter.
Verlangt een van de leden daarover het woord
Zoo niet, dan stel ik namens Burgemeester en Wethouders
voor, om aan Uw Voorzitter de keuze van de leden dei-
Commissie over te laten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt dienovereenkomstig
besloten.
De Voorzitter. Zou ik dan de heeren Rriët, A. Mulder,
Korff, Botermans en van der Pot wel mogen verzoeken, deel
te willen uitmaken van die Commissie 1
Deze heeren verklaren zich bereid de benoeming te aan
vaarden.
De Voorzitter. Dan dank ik de heeren reeds bij voorbaat
voor het werk, dat zij zullen hebben. Het zal zonder eenigen
twijfel een vrij omvangrijke arbeid zijn.
XIV. Verordening tot wering en beteugeling der mazelen.
(Zie Ing. St. n°. 41).
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
Art. 1 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
De Voorzitter. Ik wensch de heeren er even attent op te
maken, dat in art. 2 een kleine vergissing is ingeslopen. Het
is wel geen fout en zelfs geen drukfout, maar het moet toch
veranderd worden. In alinea 1 staat n.l. »24'' in cijfers en in
de volgende alinea staat het in letters. Dat zal bij het af
drukken van de verordening natuurlijk beide keeren worden
24 in letters.
Art. 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 3 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over art. 4, luidende
«De in artikel 3 bedoelde verplichtingen hebben geen be
trekking op het kind uit een gezin of inrichting, waar mazelen
heerschen, dat zelf niet door mazelen is aangetast en blijkens
een schriftelijke verklaring van een geneeskundige, reeds vroeger
die ziekte heeft doorstaan."
De heer Aalberse. M. d. V. Ik zou gaarne enkele vragen
willen stellen in verband met dit artikel.
Zooals het hier staat is de kwestie aldus geregeld, dat,
wanneer in een gezin mazelen voorkomen en er kinderen zijn,
die vroeger al eens mazelen hebben gehad, doch het op dit
moment niet hebben, die wèl naar school mogen gaan, mits
zij in de eerste plaats natuurlijk géén mazelen meer hebben,
en in de tweede plaats overleggen een verklaring van een
geneeskundige, dat zij vroeger al eens die ziekte hebben
doorstaan.
Dat nu vind ik vreemd. Het feit, dat zij mazelen hebben,
moet door een dokter geconstateerd worden, maar het feit,
dat zij die ziekte gehad hebben, weten de ouders in den
regel veel beter omdat zij er den last van gehad hebben
dan de dokter, die er misschien een paar jaar geleden voor
is geweest. Ik vind het vreemd, dat een verklaring van den
dokter gevraagd wordt voor iets, dat de ouders het beste
weten, terwijl men bij het feit, dat de kinderen de ziekte
niet hebben, kan volstaan met een verklaring van de ouders en
het schoolhoofd, dus verklaringen van niet-deskundigen. Ik
zou dan ook willen vragen, of het niet meer logisch is, om
het net andersom te regelen.
Dan had ik nog een vraag. Ik begrijp, dat het in de toekomst
net zoo zal gaan als bij de inenting, dat men, wanneer een kind
de mazelen gehad heeft, van den dokter een briefje krijgt, dat
het kind die ziekte doorstaan heeft. Iets anders is bet echter
bij de gevallen, die zich voorgedaan hebben, voordat deze
verordening in werking zal treden. Dan heeft men zich niet
kunnen wapenen met een dergelijk bewijs, en dan kan het
dikwijls heel goed zijn, dat het niet mogelijk is, om een
dergelijke medische verklaring te krijgen, want in vele gevallen
zal de dokter, die het kind indertijd behandeld heeft en de
doktoren wisselen hier nog al eens af niet meer aanwezig
zijn, en van den medicus, die men dan heeft, kan men toch
moeilijk een verklaring vragen, dat het kind de mazelen gehad
heeft. Die zou hij dan af moeten geven op goed geloof van
de ouders, maar dan is 't ook niet noodig een bewijs van den
«dokter" over te leggen!
M. d. V,, dit waren de twee vragen, die bij dit artikel bij
mij rezen.
De Voorzitter. Ik geloof toch, dat de bezwaren door den
heer Aalberse geopperd, inderdaad niet zoo groot zullen zijn.
Zooals U zeil zegt, zal het zoo iets worden als bij de inenting,
waar men pokkenbriefjes krijgt. De mededeeling. dat een kind
mazelen gehad heeft, moet toch eenigen waarborg hebben. De
ouders zouden anders wel eens eenigszins lichtzinnig kunnen
zeggen, als het kind eens wat roode vlekjes gehad heeft, dat
het kind de mazelen gehad heeft en nu geeft het toch een
meerderen waarborg, dat dan door den medicus naar de ver
schijnselen gevraagd kan worden, teneinde daaruit te kunnen
opmaken, of het kind inderdaad de mazelen gehad heeft. Is
de dokter zóó secuur, dat hij zegt: Ik kan geen verklaring
geven zonder precies de verschijnselen te weten, dan zal het
eenige gevolg zijn, dat een kind, dat inderdaad al eens de
mazelen gehad heeft, thuis blijft, maar dat is in allen gevalle
veel beter dan dat men het om zou draaien en dat daardoor
kinderen, die de ziekte nog niet gehad hebben, wèl naar
school zouden gaan.
Wat nu betreft Uw andere opmerking, dat een verklaring
van een medicus wordt gevraagd voor een feit, dat de ouders
zelf het beste kunnen weten en omgekeerd het is mij niet
duidelijk, wat U daarmede bedoelt.
De heer Aalberse. Ik bedoel de woorden: »dat zelf niet
door mazelen is aangetast". Voor de constateering van dit
feit wordt geen deskundige verklaring gevraagd.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat dit tot eenige moeilijk
heid in de praktijk aanleiding kan geven. Wanneer er een
geval van mazelen in een gezin is, zal er toch zeker wel een
dokter over den vloer zijn en hij zal zijn oog ook over de
andere kinderen laten gaan. Mocht het kind al aan de aan
dacht ontsnappen, dan kan de ziekte op school nog ontdekt
worden. Ik meen dat dit in de praktijk wel marcheeren zal.
In de meeste andere plaatsen, waar deze verordening bestaat
is de bepaling van art. 3 gelijkluidend aan de onze. De
Gezondheidscommissie heeft er dan ook niet het geringste
bezwaar tegen gehad. Ik geloof niet, dat het noodig is
het artikel te wijzigen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 4 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 5, luidende:
«De onderwijzers en onderwijzeressen van bijstand zijn
verplicht om, wanneer zij weten of vermoeden, dat een hunner
leerlingen door mazelen is aangetast, hiervan onverwijld ken
nis te geven aan het hoofd der school."
De heer Fischer. M. d. V. In art. 5 is geregeld de verplich
ting van de onderwijzers en onderwijzeressen van bijstand
ten aanzien van de kinderen speciaal ten aanzien van hun
eigen leerlingen. In art. 3, waarin de verplichtingen van de
hoofden der scholen worden geregeld, worden niet alleen ge
noemd de kinderen, die op school gaan, maar ook de huisge-
nooten van die kinderen. Nu komt het mij voor, dat, waar
het noodig is gevonden, om ook den onderwijzers en onder
wijzeressen van bijstand een verplichting op te leggen bij het
ontdekken van mazelen, die zich niet alleen moet uitstrekken
over de leerlingen, maar ook over de huisgenooten daarvan.
Ik acht het daarom vvenschelijk, om, wanneer een onder
wijzer van bijstand door het praten van de kinderen onder
elkaar het vermoeden krijgt, dat de mazelen bij de huisgenoo
ten van een der kinderen heerschen, hem dan de verplich
ting op te leggen, daarvan kennis te geven aan het hoofd
der school. In verband hiermede heb ik de eer, om het na
volgende amendement voor te stellenachter het woord
«leerlingen" in te voegen de woorden: »of een van diens
huisgenooten".
De Voorzitter. Ik ontvang het navolgende amendement
van den heer Fischer
»De ondergeteekende heeft de eer voor te stellen het
navolgende amendement op art. 5 der Verordening tot wering
en beteugeling der mazelen:
«Achter het woord «leerlingen" in te voegen de woorden:
«of een van diens huisgenooten"
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Van hetgeen door
den heer Fischer tot verdediging van zijn amendement is