40
voorstel tot herziening van de jaarwedden der leeraren aan
het Gymnasium en bij het Middelbaar Onderwijs bij U aan
hangig te maken. Het leek ons toch van groot gewicht, dat
vooraf, indien dit slechts eenigszins mogelijk was, overeen
stemming werd verkregen tusschen Curatoren en de Com
missie van Toezicht in zake het te kiezen stelsel van salari-
eering. Er kon toch o. i. geen enkel redelijk motief worden
aangevoerd, waarom voor de Hoogere Burgerschool en het
Gymnasium principieel geheel verschillende salarisregelingen
moesten worden vastgesteld. Ten einde nu tot eene uit prin
cipieel oogpunt gelijke regeling voor beide inrichtingen te
komen, werden Curatoren en de Commissie van Toezicht door
den Wethouder van Onderwijs tot eene onder zijn presidium
te houden samenkomst op 212 Mei 1914 ten Stadhuize uitge-
noodigd.
Deze bijeenkomst leverde aanvankelijk weinig resultaat op.
Curatoren bleven van oordeel, dat verhooging der jaarwedden
met behoud van het bestaande stelsel het billijkst was en
opperden verschillende praktische bezwaren tegen het stelsel,
waaraan de Commissie van Toezicht haar hart verpand had;
de Commissie van Toezicht daarentegen hield, blijkens haar
schrijven aan den Wethouder van Onderwijs van 16 Juni
'1914, vast aan hare meening, dat het beginsel, hetwelk zij
in haar eerste schrijven had nedergelegd, bij eene eventueele
wijziging der verordening de voorkeur verdiende boven het
stelsel van Curatoren, al moest zij toegeven, dat zich bij in
voering der regeling, zooals die door haar was voorgesteld,
eenige bezwaren zouden voordoen ten opzichte van sommige
leeraren aan het Gymnasium. Zij meende echter, dat deze
bezwaren zouden kunnen worden ondervangen door het tref
fen van eenige overgangsmaatregelen.
Nadat het schrijven van de Commissie van Toezicht van
16 Juni 1914 ter kennis van Curatoren was gebracht, ont
vingen wij op 25 Juli d.a. v. wederom eene uitvoerige missive
van Curatoren.
Nogmaals zetten deze daarin uiteen, waarom het door hen
ingediende voorstel het beste moest worden geacht. Bij aan
neming van dat voorstel toch zouden alle leeraren aanstonds
evenredig hooger bezoldigd worden, terwijl bij het opvolgen
van het denkbeeld der Commissie van Toezicht de jaarwedden
van de leeraren in de oude talen minder zouden worden
verhoogd, dan die der meeste andere leeraren en dat nog wel
niettegenstaande vooral met het oog op de jaarwedden der
leeraren in de oude talen de herziening was ter hand
genomen. Door het maken van overgangsbepalingen konden
deze onbillijkheden h. i. niet worden weggenomen. Ook
achtten zij het onbillijk en verkeerd, dat een leeraar met
16 wekelijksche lesuren evenveel traktement zou ontvangen
als een collega met 24 wekelijksche lesuren.
Zeer zouden zij het dan ook betreuren, indien het stelsel
der Commissie zonder wijziging mocht worden aangenomen.
Ten einde echter tot eene oplossing te geraken, die beide
partijen kon bevredigen, hadden Curatoren, zoo deelden zij
ons verder mede, na raadpleging van den Inspecteur der
Gymnasia, gestreefd naar eene oplossing in den geest van
het Haarlemsche stelsel en eene regeling ontworpen, die op
het volgende neerkwam.
Aan den Rector zou worden toegekend eene jaarwedde van
3500.met 5 verhoogingen van 200.na 2, 4, 6, 8 en
10 jaren dienst als zoodanig, hetzij te Leiden, hetzij elders,
derhalve tot een maximum van f 4500.
De overige leeraren zouden worden verdeeld in 3 rubrieken.
De leeraren met 20 of meer lesuren 's week zouden, indien
zij 20 tot en met 24 lesuren 's weeks hadden, een jaarwedde
genieten van 2000, met 7 verhoogingen van 200, telkens
na 2 jaren dienst bij het Hooger of Middelbaar Onderwijs te
Leiden of elders, derhalve tot een maximum van ƒ3400, ter
wijl hun voor elk wekelijksch lesuur boven de 24 uur per
week, eene bezoldiging van 120 per jaar zou worden uit
gekeerd.
De leeraren met 14 tot 19 lesuren zouden 1500 ontvan
gen met 7 verhoogingen van 200 tot een maximum van
2900, terwijl de leeraren met minder dan 14 lesuren vol
gens nader schrijven van Curatoren d.d. 23 November 1914
een bezoldiging van ƒ110 'sjaars per wekelijksch lesuur zou
den deelachtig worden, welke bezoldiging na 3, 6, 9 en 12
jaren dienst telkens met 10 per wekelijksch lesuur zou
worden verhoogd, dus tot een maximum van 150 per
wekelijksch lesuur.
Eene verdeeling in 3 rubrieken was door Curatoren aan
genomen, aangezien zij geen vrijheid konden vinden eene
gelijke belooning voor te stellen voor iemand met 16 lesuren
's weeks en een ander met 24 lesuren 's weeks. Een dergelijk
verschil was h. i. te groot en werd ook b.v. niet aangetroffen
in de Haagsche verordening, waarbij slechts gelijke bezoldiging
was voorgeschreven voor leeraren met 17 tot 21 lesuren
per week.
Reeds bij schrijven van 30 Juli 1914 zonden wij de
missive van Curatoren aan de Commissie van Toezicht, met
verzoek ons haar gevoelen over het bemiddelingsvoorstel wel
te doen kennen en ons tevens mede te deelen, in hoeverre
toepassing daarvan ten opzichte van de Hoogere Burgerschool
voor Jongens door haar mogelijk werd geacht.
In de 2e helft van de maand September bereikte ons het
antwoord der Commissie. Tegen het denkbeeld van Curatoren,
om voor de salarieering der gewone leeraren een aantal van
20 tot en met 24 wekelijksche lesuren als basis te nemen,
bleek bij haar geen overwegend bezwaar te bestaanaan eene
eenigszins ruimere begrenzing, b.v. 1824 uur, gaf zij echter
de voorkeur.
Na ontvangst van dit schrijven was voor ons hetoogenblik
aangebroken, om de verschillende adviezen a tête reposée te
overwegen en desgewenscht de noodige voorstellen bij U in
te dienen.
Als resultaat van onze overwegingen kunnen wij U het vol
gende mededeelen.
Met Curatoren en de Commissie van Toezicht zijn wij van
oordeel, dat de bestaande salarisregeling voor de leeraren aan
het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool voor Jongens
niet meer voldoende kan worden genoemd. De redenen, door
beide commissiën voor de verhooging der jaarwedden aan
gevoerd, welke hierboven kortelijk zijn aangestipt, achten
wij alleszins juist en afdoende. Indien Leiden prijs stelt op
het behouden van goede krachten en bij vacatures niet de
de kans wil loopen, dat zich geen voldoend aantal bekwame
en geschikte sollicitanten aanmeldt, zal tot verbetering der
salarissen ten spoedigste moeten worden overgegaan, nu ver
schillende andere gemeenten, wij noemen slechts Utrecht,
Groningen, Haarlem, Arnhem, Dordrecht en Delft, ons in
de laatste tijden hierin zijn voorgegaan. Hoezeer wij het dan
ook betreuren in de tegenwoordige tijdsomstandigheden een
voorstel te doen, hetgeen wederom jaarlijks niet geringe gel
delijke offers zal vorderen, zoo achten wij ons toch, gelet op
de groote belangen, die hier op het spel staan, niet verant
woord dit achterwege te laten.
Over het stelsel, dat bij de nieuwe salarisregeling moet
worden gevolgd, kunnen wij na al hetgeen daaromtrent door
Curatoren en de Commissie van Toezicht is in het midden
gebracht, kort zijn. In principe en met het oog op de billijk
heid sluiten wij ons geheel aan bij het gevoelen van Curatoren.
Nu deze echter uit vrees voor moeilijkheden en teneinde de
zaak tot eene oplossing te brengen, hun oorspronkelijk voor
stel hebben laten varen, meenen ook wij, dat het in de gegeven
omstandigheden het beste is niet vast te houden aan de salari
eering per lesuur, doch een stelsel te kiezen in den geest
van de regelingen, die in de laatste jaren in de zooeven ge
noemde gemeenten zijn aangenomen.
In verband met een en ander stellen wij U voor de leeraren,
behalve die in gymnastiek, teekenen en schoonschrijven, wier
salaris afzonderlijk is geregeld, te verdeelen in 2 rubrieken,
te weten:
a. leeraren, die 18 of meer lesuren 's weeks hebben;
b. leeraren, die minder dan 18 lesuren 's weeks hebben.
Aan de leeraren, behoorende tot de eerste rubriek zouden
wij, indien zij 18 tot en met 24 lesuren 's weeks hebben, een
jaarwedde van ƒ2200 willen toekennen, met 5 verhoogingen
van ƒ200, telkens na 3 jaren dienst, derhalve tot een maximum
van ƒ3200, waarbij, overeenkomstig de bij verordening van
4 Februari 1915 (Gem.blad n°. 4) voor de leeraren aan het
Gymnasium getroffen regeling, als dienstjaren worden aan
merkt de jaren, gedurende welke de leeraar hetzij te Leiden,
hetzij elders aan een Gymnasium of Hoogere Burgerschool
met vijfjarigen cursus, of aan daarmede door ons College gelijk
te stellen inrichtingen van Hooger of Middelbaar Onderwijs
werkzaam is geweest.
Het door Curatoren en de Commissie van Toezicht in na
volging van de te Haarlem en Dordrecht aangenomen regeling,
voorgestelde minimum ad 2090 kwam ons wat laag voor,
nu in Delft en Groningen het begin-salaris op 2200 gesteld
is en Utrecht zelfs ƒ2300 als minimum heeft aangenomen.
Verder achtten wij een maximum-jaarwedde van 3200, te
bereiken na 5 verhoogingen van 200, telkens na 3 jaar
dienst, voldoende. Een maximum van 3400 zou zelfs 100
hooger zijn, dan een leeraar in Utrecht kan bereiken volgens
de eerst zeer kort geleden vastgestelde nieuwe regeling. In
Arnhem en Delft bedraagt het maximum ingevolge regelingen,
vastgesteld in het jaar 1913, zelfs niet meer dan 3000. Al
moge dan ook in enkele gemeenten het salaris na 18 jaren
dienst kunnen stijgen tot 3400, voorloopig kunnen wij, ook
met het oog op de kosten, geen vrijheid vinden een hooger
maximum voor te stellen dan ƒ3200, hetgeen trouwens reeds
na 15 jaar dienst kan worden bereikt.
Voor elk wekelijksch lesuur boven 24 uur per week geven
wij U in overweging de bezoldiging evenals in Delft en Arnhem
te bepalen op een vast bedrag, nl. 100 per jaar. Het periodiek
verhoogen van dit bedrag lijkt ons niet noodig en zou de
meerdere kosten te hoog opvoeren.
Voor de leeraren, die minder dan 18 lesuren 's weeks heb-