GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
33
ISCEKOIIEK Sri hk>;\.
N°. 40. Leiden, 24 Februari 1915.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat zij tegen de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde
begrootingsregelingen, dienst 1914 en 1915, behoorende bij
hunne voordracht opgenomen onder de Ing. St. no. 38, geen
bedenking heeft.
Evenmin heeft de Commissie bezwaar tegen de voorgestelde
verhooging van den post »Subsidie aan de Vereeniging School
kindervoeding" (Ing. St. no. 39) dienst 1915, noch tegen de
wijze waarop deze verhooging zal worden bestreden, indien de
Raad tot de toekenning van een hooger subsidie ten bedrage
van f 1500.besluit.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 41. Leiden, 24 Februari 1915.
Het is thans reeds vijftien jaren geleden, dat de mazelen
uit de wet houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten
zijn geschrapt. Aanleiding daartoe was vooral, dat de be
smetting door mazelen in het incubatietijdperk der ziekte
plaats heeft, dus voordat deze feitelijk geconstateerd wordt. Het
doel der wet: krachtige bestrijding van besmettelijke ziekten
juist in den aanvang, werd daardoor gemist. Bovendien trachtte
men, in verband met de verplichting om van een geval van
mazelen buiten aan zijn huis mededeeling te doen, de wet
op allerlei wijze te ontduiken en de ziekte stil te houden.
Deze en andere redenen waren het, die leidden tot de wet
van 21 Juli 1899 (Staatsblad No. 166), waarbij de mazelen
uit de rij der besmettelijke ziekten, die door de wet als zoo
danig worden beschouwd, vervielen.
Hiermede werd echter niet beslist, dat het ten eenenmale
onnoodig is, maatregelen tot bestrijding dezer ziekte te nemen.
Waar de gemeentewet de openbare gezondheid juist een voor
werp van de bijzondere zorg der gemeentebesturen noemt,
zag men reeds enkele gemeenten het terrein betreden, dat
nu door de wet was vrijgelaten. Een prikkel te meer was
daartoe de omstandigheid, dat de mazelen in de laatste jaren
een ernstiger karakter hebben dan vroeger.
Aan de Gezondheidscommissie hier ter stede komt de eer
toe den stoot te hebben gegeven om ook voor onze gemeente
de bestrijding der mazelen ter hand te nemen. Door haar
werd een ontwerp-verordening te dezer zake ingediend, die
den grondslag heeft gevormd voor het voorstel, dat wij U
hierbij doen.
Hoezeer ook een afdoende bestrijding dezer ziekte om de
genoemde redenen wordt bemoeilijkt, meenen wij toch, met
de Gezondheidscommissie, dat het daarom nog niet noodig
is, haar vrij spel te laten.
Vooral dient de gemeente er voor te waken, dat de scholen
geen haarden van besmetting worden. Weliswaar wordt door
de medici tegenwoordig als vaststaand aangenomen, dat het
onvermijdelijk is, dat ieder kind mazelen krijgt doch het is
niet onverschillig, op welken leeftijd het die ziekte krijgt en
evenzeer is het wenschelijk de mogelijkheid te openen tot het
nemen van maatregelen, in verband met het meer of minder
ernstig karakter der ziekte.
Deze beide laatste overwegingen nu zijn het, die aan het
ontwerp ten grondslag liggen. Zoo beperkt zich de verordening
tot de bescherming van jonge kinderen, die de in art. 1 ge
noemde inrichtingen bezoeken en geeft art. 6 een bijzonder
wapen in geval van epidemieën met een kwaadaardig karakter.
Al mogen dan ook de mazelen in den aanvang moeilijk te
bestrijden zijn, de gemeente doet met deze verordening, wat
in hare macht staat en zal de verbreiding der ziekte met goede
kans kunnen tegengaan.
Voor eene algemeene toelichting meenen wij met het boven
staande te mogen volstaan. Voor de bijzonderheden verwijzen
wij naar het voorstel der Gezondheidscommissie, dat, evenals
het te dezer zake ingewonnen advies der stadsgeneesheeren,
bij de stukken is gevoegd en waarin verschillende eigenaardig
heden uit de epidemiologie der mazelen worden medegedeeld,
die er toe hebben geleid de voorschriften tot de in ons voor
stel genoemde te beperken.
Zoo is de mazelen-smetstof zeer vluchtig, zoodat desinfectie
van de perceelen, waarin patiënten zijn verpleegd, onnoodig
is en met grondige reiniging kan volstaan. Voorts wordt de
smetstof zelden door gezonde tusschenpersonen overgebracht,
die zelf reeds mazelen hebben gehad. In verband meteen en ander
is ook het aanbrengen van een uiterlijk kenmerk aan de
woningen, vermeldende dat aldaar mazelen heerscht, bijna
onnoodig en in elk geval om de reeds eerder genoemde redenen
ongewenscht.
Ter toelichting van de artikelen nog het volgende.
Nadat in art. 1 wordt uitgelegd, wat de verordening ver
staat onder lagere scholen, bewaarscholen, kinderbewaar
plaatsen, huisgenooten en kinderen, regelt art. 2 de aangifte
van een mazelen-geval door de ouders en de hoofden
van scholen enz. Deze aangifte geschiedt o. i. het meest
doeltreffend bij den Burgemeester. De wijze van aangifte is
voor de ouders vrijgelaten; de onderwijzers dienen dit schrif
telijk te doen.
De Burgemeester zal dan ten spoedigste aan de hoofden
van scholen enz. kennis geven, dat en bij wien er zich een
geval van mazelen voordoet.
Art. 3 bepaalt vervolgens, dat ouders en hoofden van scholen
enz. verplicht zijn te zorgen, dat kinderen, die zelf mazelen
hebben of uit een gezin zijn, waar mazelen heerschen, niet de
school bezoeken. Deze verplichting houdt op na ontvangst
door den Burgemeester van een medische verklaring, dat de
ziekte geweken is.
Art. 4 beperkt net verbod in art. 3 genoemd tot die kin
deren, die zelf zijn aangetast en kinderen, die nog nooit
mazelen hebben gehad.
De overige artikelen behoeven geen toelichting. In art. 6 is
van de sluiting van openbare lagere scholen niet gesproken,
omdat de wet op het Lager Onderwijs hierin voorziet.
In afwijking van het voorstel der Gezondheidscommissie,
doch in overeenstemming met het advies der stadsgenees
heeren, zijn onder de opsporingsambtenaren niet genoemd de
geneesheeren in dienst der gemeente, doch de schoolartsen,
tot wier taak de handhaving dezer verordening meer eigen
aardig behoort. In dit verband is het gewenscht de verorde
ning, regelende het geneeskundig toezicht op de openbare en
bijzondere scholen enz., aan te vullen en daarin voor de school
artsen den last tot handhaving der mazelen-verordening op
te nemen. Wij hebben Burgemeester en Wethouders verzocht
U daartoe een voorstel te doen.
Naar aanleiding van bovenstaande hebben wij derhalve de
eer Uwen Raad in overweging te geven over te gaan tot de
vaststelling van de volgende verordening:
VERORDENING tot wering en beteugeling der mazelen.
Art. 1.
Voor de toepassing dezer verordening wordt verstaan onder
»lagere scholen", alle inrichtingen, waar lager onderwijs
wordt gegeven, dat door de wet niet als huisonderwijs wordt
beschouwd, mits zij niet uitsluitend bezocht worden door
leerlingen boven twaalf jaren;
«bewaarscholen", de scholen bedoeld in art. 15 sub c der
wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad No. 127) tot regeling
van het lager onderwijs;
«kinderbewaarplaatsen", alle andere inrichtingen, welke ten
doel hebben de ouders tijdelijk van de zorg voor hunne
jeugdige kinderen te ontlasten;
«huisgenooten", allen, die in eenzelfde woning samenwonen
«kinderen", kinderen, die de lagere school of de bewaar
school bezoeken of in kinderbewaarplaatsen zijn opgenomen.
Art. 2.
Ouders, voogden en andere, krachtens wet of overeenkomst of
feitelijk met de verzorging van kinderen belaste personen, zijn
verplicht van elk geval van mazelen voorkomend in hun gezin,
in de onder hun beheer staande inrichting of in het gezin,
waarbij zij met hunne kinderen inwonen, uiterlijk binnen 24
uur aangifte te doen bij den Burgemeester.
Hij, die aan het hoofd staat van een lagere school, een
bewaarschool of een kinderbewaarplaats is verplicht, wanneer
hij weet of vermoedt, dat een zijne inrichting bezoekend kind
door mazelen is aangetast, daarvan binnen vier en twintig uur,
schriftelijk aangifte te doen bij den Burgemeester.
Art. 3.
Ouders, voogden en andere, krachtens wet of overeenkomst of
feitelijk met de verzorging van kinderen belaste personen, zijn
verplicht zorg te dragen, dat zoodanig kind, voorzoover het bij
hen, in de inrichting onder hun beheer of met hen bij anderen
inwoont, zich niet in een lagere school, bewaarschool of
kinderbewaarplaats bevinde, indien dat kind zelf of een zijner
huisgenooten door mazelen is aangetast.
Hij, die aan het hoofd staat van een lagere school, een
bewaarschool of een kinderbewaarplaats is verplicht zorg te
dragen, dat een kind van hetwelk hij weet of vermoedt, dat
het zelf of een van zijn huisgenooten door mazelen is aan
getast, zich niet in genoemde inrichting bevinde. Hij zal, voor