184
DONDERDAG 17 DECEMBER 1914.
meester en Wethouders niets anders zien dan een middel om
het percentage van den hoofdelijken omslag niet al te hoog
te doen klimmen, dus niet anders dan een clandestiene belasting.
En tegen zulk eene indirecte belasting heb ik principieel
bezwaar. Ook in 1903 heb ik hetzelfde standpunt inge
nomen, toen een zelfde voorstel van Burgemeester en Wet
houders bij den Raad aanhangig was. Toen hebben Burge
meester en Wethouders ook hun waarschuwende stem doen
hooren en tegen den Raad gezegd: denk er wel aan, als de
gasprijs niet verhoogd wordt, moet het percentage der inkomsten
belasting tot 472 verhoogd worden.
De heer Sijtsma. Dat heeft men in 1907 ook gezegd!
De heer van der Lip. Toen heb ik gezegd»ik kan mij
met dit voorstel niet vereenigenwant op die manier wordt
van den gasprijs een sluitpost gemaakt, wij krijgen op die
manier een vermomde gasbelasting." En ik ben altijd nog
van hetzelfde gevoelen. Het is zeker jammer, wanneer het
percentage van de inkomstenbelasting hooger wordt. Niemand
zal dit meer betreuren dan ik. Maar ik vind het de billijkste
wijze van belastingheffing, want iedereen draagt dan in even
redigheid bij. En men laat het geld dan niet alleen opbrengen
door dat gedeelte van de burgerij, dat het minst in staat is
die zwaardere lasten te dragen.
De bezwaren, die ik in 1903 heb ontwikkeld, gelden nu in nog
sterkere mate en wel om twee redenen.
In de eerste plaats omdat wij sinds dien tijd hebben ge
kregen het electrische licht en nu mogen wij toch wel zeggen
dat de meest vermogende ingezetenen in het bezit daarvan
zijn; misschien gebruiken zij er wat gas bij, maar toch in
hoofdzaak hebben zij electrisch licht. Ook de groote winkeliers
hebben electrisch licht De meest vermogende burgers worden
dus door verhooging van den gasprijs niet getroffen. Het
meeste zal men treffen den middenstand en speciaal de kleine
winkeliers. In de tweede plaats, M. d. V., en dit is eigenlijk
mijn grootste bezwaar tegen het voorstel, door de bijzondere
tijdsomstandigheden zou men door dezen maatregel te nemen
trefïen juist die winkeliers, die door die bijzondere omstandig
heden het meest worden geteisterd. Het is van algemeene
bekendheid, dat, uitgezonderd de winkels waar consumptie
artikelen worden verkocht, het den winkelstand de laatste
maanden slecht is gegaan en dat heel wat winkeliers moeite
hebben om hun hoofd boven water te houden en dat zal
vooreerst nog wel zoo blijven ook. En nu wil men nog extra
geld gaan halen van die menschen, die het al zoo hard te
verantwoorden hebben. Men gaat een extra druk leggen op
hen, die al zoo'n zwaren druk ondervinden door de tijdsom
standigheden. Dit is voor mij een zeer overwegende reden
om niet mee te gaan met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders.
Ik zou ook nog enkele andere punten, die bij dat voorstel
van belang zijn, willen bespreken. Daarover zal ik echter kort
zijn. Mijn hoofdbezwaar heb ik genoemd.
In de eerste plaats zou ik dan dit willen opmerken. Er
wordt door Burgemeester en Wethouders eene vergelijking
gemaakt met den gasprijs in andere plaatsen. Zij zeggen, het
gas is hier goedkoop; in de meeste andere plaatsen is het
veel duurder. Ik geloof echter dat men alleen dan eene goede
vergelijking kan maken, wanneer men weet wat in andere
plaatsen met de gasfabricage werdt verdiendmen zou b.v. moe
ten weten wat er op de M3. wordt verdiend. Stel, dat in Haarlem,
waar de gasprijs is 6V2 cent, verdiend wordt l/2 cent per M3.,
en hier in Leiden, met een gasprijs van 572 cent, 1 cent,
dan zou er in vergelijking met Haarlem geen enkele reden
bestaan om hier den gasprijs te gaan verhoogen. In de
tweede plaats wil ik er op wijzen, dat het gas hier wel
goedkoop is, maar daarentegen het duinwater zeer duur is,
en dat zijn toch twee artikelen, die als 't ware bij elkander
behooren.
Ten slotte zou ik de vraag nog willen stellen, of het de Gas
fabriek wel een groot voordeel zal opleveren, wanneer de gasprijs
wordt verhoogd. Ik vraag dat voornamelijk hierom, omdat ik
heb gelezen, dat door Commissarissen is geschreven, dat het
gasverbruik in Leiden door den lagen prijs aanmerkelijk is
gestegen en dan voegen commissarissen er aan toe, en dit
acht ik van veel belang: »op vermeerdering van gasverbruik
voor verlichting valt weinig te rekenen; die vermeerdering
moet worden gevonden in het meerdere verbruik van kookgas".
Wanneer dit het geval is, dan vraag ik of de verhooging
van den gasprijs wel die voordeelen zal opleveren die de meerder
heid van Burgemeester en Wethouders zich er van voorstelt.
Voor verlichting heeft men per se gas noodig, daar kan men
niet buiten, men heeft niets anders, maar dit geldt niet voor
de verwarming en voor het koken. Daarvoor kan men gas
nemen, maar men kan zich ook van andere middelen bedie
nen. Het verdient dus overweging de vraag onder de oogen
te zien of door verhooging van den gasprijs de vermeerdering
van het gebruik van kookgas niet zal worden tegengehouden.
Dit zijn evenwel voor mij bijkomende bezwaren. Mijn hoofd
bezwaar tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders
is, dat wij door de verhooging treffen zullen den midden
stand, hoofdzakelijk de kleine winkeliers, die het minst
in staat zijn meer op te brengen en die door de tegen
woordige tijdsomstandigheden toch al zoo zwaar worden
gedrukt, terwijl de meest vermogende ingezetenen buiten
schot blijven.
De heer Sijtsma. M. d. V. De heer van der Lip heeft het
mij gemakkelijk gemaakt, omdat hij reeds de meeste punten
heeft behandeld, waarover ik van plan was te spreken. Ge
durende mijn lidmaatschap van den Raad heb ik mij steeds
op principiëele en praktische gronden verklaard tegen voor
stellen om den gasprijs te verhoogen, Thans ben ik er weer
tegen, maar door verschillende omstandigheden sta ik in
mijne overtuiging nu vaster dan ooit. De gemeentebedrijven
werken als indirecte belastingen, die zeer onevenredig druk
ken op de ingezetenen. Het adres van den heer van Wave-
ren, waarin hij meedeelt, dat hij door deze verhooging zelfs
f 200 meer zal moeten betalen, bewijst dit al De bezwaren
klemmen thans meer dan in 1903 en 1907, omdat wij thans
bezitten een electriciteitsfabriek, waarvan gebruik wordt ge
maakt door de meer gegoeden ook onder de winkeliers, zoo
dat thans de kleine burgerij en de kleine winkeliers vooral
worden getroffen. In 1907 werd ook als reden voor verhoo
ging van den gasprijs aangegeven de stijging van den kolen-
prijs. Verschillende principiëele tegenstanders, o.a. ook de
heer van der Lip, hebben zich toen laten verleiden om voor te
stemmen. Hij heeft gezegd, dat hij voor wilde stemmen, wan
neer Burgemeester en Wethouders wilden verklaren, dat
deze verhooging maar een tijdelijke maatregel zou zijn, en
dat, wanneer straks de kolenprijs weer normaal zou zijn, ook de
gasprijs zou verminderd worden, waarvan helaas nooit iets is
gekomen. Het doet mij genoegen, dat de heer van der Lip zich
thans in den zelfden geest heeft uitgelaten. Was dat niet
het geval geweest, dan had ik hem kunnen voorhouden, dat
hij vroeger er anders over had gedacht. Het is mij opgeval
len! Ik wist niet, dat er eene minderheid was in het college
van Burgemeester en Wethouders.
De heer Bosch was toen van dezelfde meening. D. w. z.,
M. d. V., in 1903 had hij zich tegen zoodanig voorstel ver
klaard, omdat de verhooging gevraagd werd in verband met
de stijging van den Hoofdelijken Omslag. Nu het gaat om
de verhooging van de kolenprijzen zal ik voorstemmen, zei
hij letterlijk in 1907. In denzelfden geest ongeveer sprak
toen het niet meer aanwezige lid, de heer Fockema Andreae,
die zeide: »al was het belastingcijfer 1, dan zou ik nog
tegenstemmen, wanneer niet de kolenprijzen, de productie,
middelen enz. hooger waren geworden.
Nu, zooals ik bemerkt heb, de heer van der Lip op het
zelfde standpunt staat, kan hij zonder inconsequent te wor
den thans tegenstemmen. Zeer zeker zal nu ook de heer
Bosch aan onze zijde staan. Burgemeester en Wethouders
hebben deze prijsverhooging immers wel degelijk in verband
gebracht met de verhooging der belasting. Toen zij de
begrooting opmaakten, hebben zij gezien, dat de Hoofdelijke
Omslag verhoogd zou moeten worden. Hoe komt dat? hebben
ze gevraagd. Dat komt, omdat onder meer de gasfabriek
f 34.000 minder zal opbrengen en nu heeft men met een
schijn van logica gezegd: »dan moeten wij dus den gasprijs
verhoogen, dat geld er maar uit zien te halen." Wanneer
wij dit systeem toepassen op een ander gebied, bijv. wanneer
het onderwijs een jaar veel kost, te zeggen: »dus moet het
schoolgeld maar worden verhoogdwaar zou men dan
terecht komen. Dat is een systeem, dat niet opgaat. Gesteld,
de vuilverbranding zal een volgend jaar veel kosten. Moeten
wij nu gaan zeggen: welnu, dan zullen wij het zoeken in
eene belasting op de vuilophaling; dat is toch geen stelsel,
dat in een groote gemeente mag worden toegepast? Nu heeft
men gesproken over winstvermindering maar uit de mede
gedeelde cijfers blijkt, dat zij van 1907 tot 1913 gestegen is
van f 98.000 tot 134.000. In 1914 was het bedrag nog
hooger en in 1915 zal het misschien 34.000 lager zijn, maar
moet dat onmiddellijk tot gevolg hebben, dat de prijs wordt
verhoogd? De gemiddelde winst is volgens Burgemeester en
Wethouders in de drie laatste jaren l*/s cent per M8. en dat
is ongeveer 25 Zulk een winst is dan nog niet zoo gering,
vooral als wij in aanmerking nemen de extra bijdragen, af
en toe uit de gasfabriek in de gemeentekas gevloeid, ook
van die winst komen. M. d. V., U schudt wel met het hoofd,
maar het is toch een feit, dat we onze gemeentefinanciën af
en toe met belangrijke bijdragen uit de gasfabriek bebben
versterkt. Letten wij op de oorzaken van de vermindering van
de winst, die Burgemeester en Wethouders nu voorspellen.
Volgens hen is dat niet door de verhooging van den prijs
der grondstoffen, daar dit tengevolge zou hebben verhooging
van den gasprijs ook voor de buitengemeenten. De buiten
gemeenten zullen nu niet worden verhoogd. Volgens het