DONDERDAG 17 DECEMBER 1914. 183 De beraadslaging wordt geopend. De heer van der Pot. Ik zou gaarne eene opmerking maken naar aanleiding van sub D. 2g van het praeadvies. Dat luidt: »de Gemeente zal ten allen tijde, met goedkeuring van Gedep. Staten of, bij weigering, met Koninklijke goedkeuring het recht hebben alle bezittingen der vereeniging met de daarop rustende lasten en verplichtingen en alle schulden der ver eeniging gezamenlijk over te nemen, tegen eene vergoeding ten bedrage van het door de leden gestort kapitaal, voorzoover het niet reeds was terugbetaald, benevens eene som van f 500 voor liquidatiekosten." Is het nu de bedoeling van dit «ten allen tijde", dat het geldt voor den tijd, dat de schuld nog niet geheel zal zijn afgelost. In dat geval mocht dit er wel duidelijk bijstaan. 01 is het de bedoeling om het letterlijk op te vatten? Dan lijkt het mij toe, dat Burgemeester en Wethouders toch wel iets te ver gaan. Als de Gemeente tegen de normale rente een voorschot geeft aan de vereeniging en tegen diezelfde rente een voorschot tot gelijk bedrag uit's Rijks kas terug ont vangt, dan dunkt mij, dat toch alle rechtsgrond ontbreekt om de bezittingen der vereeniging nóg te naasten, wanneer ten slotte de vereeniging aan al hare verplichting ten volle heeft voldaan. In den tijd, dat de schuld nog loopend is, zijn er wel gronden voor de bepaling, die er echter niet meer zijn, wanneer de 50 jaren om zijn. Daarom zou ik gaarne inlichtingen ontvangen, hoedit»ten allen tijde" moet worden opgevat. De Voorzitter. Ik kan U alleen antwoorden, dat wij van het Koninklijk Besluit van 28 Juli 1902 (Staatsblad No. 160) laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 12 Februari 1913 (Staatsblad No. 52) zijn uitgegaan, en daarin wordt deze conditie voorgeschreven. De heer van der Pot. Dat geldt alleen voor rentelooze voorschotten of een voorschot tegen lagere rente dan 3x/2 In dit geval is het opnemen van de voorwaarde eene ver plichting. De Voorzitter. Voor zoover ik weet, is die voorwaarde altijd verplichtend. Over de gevolgen kunnen wij thans natuur lijk niet oordeelen. Dat moet naderhand uitgemaakt worden, als het zoover is. Er staat uitdrukkelijk in art. 15: «voor schotten als bedoeld in art. 30 der Woningwet, worden verleend onder de voorwaarden a, 6, c en d"; en dit is d. Daar is dus verder niets aan te doen. Wij moeten de wet toepassen. Voor interpretatie van de wet zitten wij hier niet. De heer van der Pot. Ik heb op het oogenblik het Ko ninklijk Besluit niet bij mij, maar ik zou mij al zeer moeten vergissen of ik zou eene verouderde editie in het hoofd moeten hebben als deze voorwaarde niet slechts werd geeischt voor het rerleenen van een renteloos voorschot of een voorschot tegen lager rente dan 31/a °/o. De heer Fischer. Ik heb hier de wet voor mij en daarin zie ik art. 30, dat luidt: Bij besluit van den Gemeenteraad kunnen onder nader bij algemeenen maatregel van bestuur te regelen voorwaarden aan vereenigingen enz. voorschotten en bijdragen worden verleend ter tegemoetkoming in de door die vereenigingen enz. ten behoeve van de volkshuisvesting aan te wenden kosten." Naar dat art. 30 wordt verwezen in het Koninklijk Besluit art. 15 sub d. Daar wordt het woord «renteloos" niet gebruikt. Ik vermoed, dat de heer van der Pot eene oude editie heeft geraadpleegd, want ik zie uit de aanteekeningen, dat sub d is toegevoegd bij het Koninklijk Besluit van 12 Februari 1913. De heer van der Pot. Dat zie ik nu ook en ik neem dus mijn vraag terug. De Voorzitter. Dan is de zaak in orde. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen komstig het praeadvies besloten. XXIV. Voorstel tot verhooging van den gasprijs voor par ticulieren, met uitzondering van het z.g. muntgas. (Zie Ing. St. n°. 261). De beraadslaging wordt geopend. De heer van der Lip. M. d. V. Ik heb het eerst het woord gevraagd over het voorstel tot verhooging van den gasprijs, omdat ik aan den Raad wil meedeelen, dat ik mij met het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet kan vereeni- gen, hoewel ik gaarne erken en waardeer de goede bedoeling, die er aan ten grondslag ligt. Zooals de Raad weet, wordt, indien slechts één lid van het college van Burgemeester en Wethouders niet de meening van de overige leden is toege daan, daarvan in het praeadvies geen melding gemaakt. Daarom acht ik mij verplicht hier mee te deelen, waarom ik mij niet met het voorstel van Burgemeester en Wethouders kan vereenigen, en derhalve tegen het voorstel zal stemmen. Ik stel op den voorgrond, dat het voorstel een middel is om te verkrijgen eene vermeerdering van de inkomsten der gemeenteeen middel om te trachten het percentage van den hoofdelijken omslag niet al te veel op te voeren, zulks mede in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden, waarin wij verkeeren. Ik stel dit op den voorgrond, omdat daardoor de kwestie van minder winst en hoogere productiekosten op den achtergrond raakt, misschien zelfs wel geheel geëcarteerd moet worden. En dat het voorstel van dit standpunt mag, ja moet worden beschouwd, blijkt uit verschillende dingen. Ik wil in de eerste plaats herinneren aan de missive van Bur gemeester en Wethouders van 18 September 1914, eene mis sive aan den Raad gezonden met het oog op de bijzondere tijdsomstandigheden. De conceptbegrooting was toen gereed; Burgemeester en Wethouders zagen den toestand echter ten gevolge van den inmiddels ingetreden toestand donker in, en daarom meenden zij, dat er bijzondere maatregelen dienden te worden getroffen. Dat waren er 3. In de eerste plaats werden er op de begrooting verschil lende bezuinigingen aangebracht; ten tweede werd meege deeld, dat binnenkort den Raad een voorstel zou bereiken om het geheele bedrag dat door de Stedelijke Lichtfabrieken aan de gemeente moet worden betaald wegens aflossing van haar verstrekte kapitalen, onder de gewone ontvangsten te brengen en ten derde werd meegedeeld, dat bij het college van Bur gemeester en Wethouders een voorstel tot verhooging van den gasprijs in ernstige overweging was. Derhalve 3 nood maatregelen, waardoor men zou trachten te ontkomen aan een al te groote stijging van het percentage van den hoofde lijken omslag. Hiertoe behoorde dus ook de verhooging van den gasprijs. Ook uit het praeadvies blijkt duidelijk, dat deze verhoo ging beschouwd wordt als eene zekere belasting. Dat blijkt nl. hieruit, dat wordt voorgesteld om den prijs van het muntgas niet te verhoogen. Voor muntgas betaalt men 1 cent meer dan voor gewoon gas. Dit is niet willekeurig, maar houdt verband met de meerdere onkosten. Die cent dient voor ver goeding voor het wegvallen van de meterhuur, voor het ver strekken van leidingen en toestellen en ter dekking voor de meerdere kosten van inning der gelden voor geleverd gas. Die eene cent is zelfs volgens den Directeur der Lichtfabrie ken nog niet eens voldoende om de meerdere onkosten te dekken. Wanneer men zich nu stelt op het standpunt: «de gasprijs is te laag want de productiekosten zijn vermeerderd," dan bestaat er geen enkele reden om den prijs van het muntgas niet te verhoogen. Men zou dan moeten zeggen: «Het spijt ons wel, maar de gasprijs moet worden verhoogd, wij kun nen het voor den tegenwoordigen prijs niet meer leveren, de prijs van het muntgas moet dus ook worden verhoogd. Deze moet een cent duurder blijven dan het gewone gas." Maar neen, zeggen Burgemeester en Wethouders, dat stellen wij niet voor, omdat door eene dergelijke verhooging juist de minst kapitaal krachtige verbruikers zouden worden getrof fen, wat voor hen in de tegenwoordige abnormale tijdsomstan digheden te bezwarend zou zijn. Op deze wijze redeneerende, krijgt het voorstel tot verhooging van den gasprijs zuiver het karakter van eene belasting. Dit blijkt ook nog duidelijk uit het slot van het praeadvies, waar triomfantelijk wordt ge zegd, dat door eene verhooging van den gasprijs ook diegenen zullen getroffen worden, die wij niet kunnen treffen door eene verhoogde inkomstenbelasting. Bedoeld worden de maatschap pijen, waarvan de aandeelhouders elders wonen, de bewoners der omliggende gemeenten, de verschillende Rijksinrichtingen enz. enz. Die allen, zeggen Burgemeester en Wethouders, val len grootendeels buiten de inkomstenbelasting, doch zullen bij verhooging van den gasprijs een deel daarvan voor hunne rekening krijgen. Kan het nu duidelijker gezegd worden dat wij dus hier te maken hebben met eene zekere belasting? Wanneer men den gasprijs wil verhoogen omdat dit door toeneming der produc tiekosten noodzakelijk wordt geacht, dan heeft het toch geen zin om na te gaan wie er de gevolgen van zullen ondervinden. Men zegt dan gewoonde prijs is te laag, deze moet verhoogd worden, en wien dat nu treft, Jan, Piet of Klaas, doet er absoluut niets toe. Maar, zoodra men gaat zeggendan kunnen wij ook treffen merischen en instellingen, die wij met de inkomstenbelasting niet kunnen bereiken, dan wordt toch wel heel duidelijk dat de gasprijs verhooging als een soort belasting wordt beschouwd. Ik kan dan ook in het voorstel van Burge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 5