GEMEENTERAAD YAN LEIDEN. Ilf&ËKOMEN STUKKEN. N°. 1. Leiden, 17 December 1914. Bij de Commissie van Financiën bestaat geen bezwaar tegen de begrootingsregelingen bedoeld in de voordrachten van Burgemeester en Wethouders, opgenomen onder nis. 266 en 267 der Ingekomen stukken. Zij adviseert U derhalve dienovereenkomstig te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 2. Leiden, 18 December 1914. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij geene bedenkingen heeft tegen: 1° den suppletoiren staat van begrooting, dienst 1918, van het R. Cath. Wees- en Oudeliedenbuis; 2® den staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1913, dier Instelling; 3® de rekening, dienst 1913, dezelfde Instelling betreffende; 4e den staat van af- en overschrijving dienst 1913, van van het R. Cath. Armbestuur; en 5® de rekening, dienst 1913, van dat Armbestuur. Zij adviseert U tot goedkeuring van die staten en rekeningen over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 3. Leiden, 23 December 1914. Met het oog op de plannen, om tot de oprichting van eene nieuwe zweminrichting over te gaan, werd in Uwe Vergadering van 5 December 1912 (Ingekomen Stukken no. 278) besloten de voorwaarden te aanvaarden, waaronder de provincie bereid was een terrein, gelegen tusschen het geprojecteerde Rijn- Schiekanaal en een overblijvend gedeelte van de Roomburger wateringaan de gemeente ten gebruike af te staan voor de stichting; van eene zweminrichting. De grondwerken, boord- voorzieningen, bestratingen en dergl., waarvan de kosten werden begroot op 11.350.zouden door de provincie voor rekening der gemeente worden gemaakt. De eigenlijke bovenbouw daarentegen zou van gemeentewege worden aan gelegd, onder nadere goedkeuring van de provincie. De kosten van dien bovenbouw waren door den Directeur van Gemeente werken geraamd op f 16.650.—, zoodat de zwemschool in het geheel een uitgave van f 28.000.zou vorderen. Voor het gebruik van het terrein moest verder jaarlijks eene recog nitie van f 50.worden betaald, terwijl de provincie zich bovendien het recht voorbehield de verleende vergunning in te trekken, indien volgens het oordeel van Gedeputeerde Staten het terrein voor andere doeleinden beschikbaar diende te worden gesteld, met dien verstande evenwel, dat de op zeggingstermijn ten minste één jaar zou zijn en dat bij op zegging binnen den tijd Van 10 jaar, gerekend vanaf 1 Januari 1915, het tweederde gedeelte, binnen den tijd van 10 tot 20 jaar de helft en binnen den tijd van 20 tot en met 30 jaar een derde gedeelte van het bedrag van 11.350.— door de provincie aan de gemeente zou worden terugbetaald. Bij raadsbesluit van 22 Mei 1913 (Ingek. Stukken no. 132) werden wij nog gemachtigd met de provincie eene regeling te treffen in zake het uitdiepen van een deel der bassins tot 4.60 M. N. A. P., teneinde eene behoorlijke gelegenheid tot duiken te maken, en in zake het mede ten gebruike af staan van een gedeelte van de noordelijke landtong ter grootte van 210 M2. ten behoeve van het maken van een berg plaats voor rijwielen. De meerdere kosten van uitdieping zouden te zijner tijd met de provincie worden verrekend, terwijl van het maken der rijwielloods geen noemenswaardige verhooging van kosten werd verwacht. Met, inachtneming van hetgeen met de provincie is over eengekomen en rekening houdende met de eischen, die tegen woordig aan eene goede zweminrichting worden gesteld, is alsnu door den Directeur van Gemeentewerken een plan ont worpen, hetgeen de goedkeuring wegdraagt van het bestuur der Leidsche Zwemclub en waarmede ook de op het tijdstip der inzending fungeerende Hoofdingenieur van den Provin cialen Waterstaat, in afwachting van eene later aan te vragen definitieve goedkeuring van het ontwerp, zich reeds voorloopig heeft vereenigd. Door zooveel mogelijk partij te trekken van het beschikbare terrein, kon het aantal badkamertjes, dat volgens de indertijd opgemaakte voorloopige plannen 20 voor dames en 37 voor heeren bedroeg, worden verhoogd tot 24 voor dames en 55 voor heeren, dus in totaal tot 79 kamertjes. De loopgangen langs de kamertjes zijn overdekt, teneinde eenige beschutting te verleenen bij regen of feilen zonneschijn. Op het vlak afge dekte middengedeelte kan het publiek worden toegelaten, om zwemwedstrijden gade te slaan. Een springtoren, afzonderlijk toegankelijk voor heeren en dames, is geprojecteerd, om ten volle partij te kunnen trekken van het diepe middenbasin. De rijwielloods biedt ruimte voor de berging van bijna 200 rijwielen en bevat tevens een klein kantoortje ën eene kleine werkplaats voor den controleerenden beambte. De kosten van den bovenbouw der zweminrichting volgens het thans ontwerpen plan worden door den Directeur van Gemeentewerken geraamd op 25.000.Hij voegt er echter aan toe, dat met het oog op de tegenwoordige abnor male tijdsomstandigheden, de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat de bedragen, waarvoor de aannemers op het werk inschrijven, aanmerkelijk van de begrooting zullen afwijken, o. a. in verband met de wisselvallige houtprijzen. Onder de raming is thans begrepen een bedrag van 2000. voor meubilair en inventaris en een bedrag van ƒ2400. voor den aanleg eener waterleiding, waarvoor in 1912 nog geen bedragen waren uitgetrokken. Hoewel dus de tegen woordige raming f 8350.hooger is, dan de U in 1912 medegedeelde ad 16.650.—, worden de kosten feitelijk slechts 4000.— hooger begroot. Deze verhooging is grootendeels een gevolg van den door de provincie gestelden eisch, dat de talud bekleedingen en boord voorzieningen, welke de bassins afsluiten, niet tevens mogen dienst doen als beschermende of dragende deelen der zweminrichting, aangezien de eigendommen van de provincie en de gemeente constructief geheel van elkaar gescheiden moeten zijn. Dientengevolge moest de constructie der vlonders, loopgangen en dergl. eene algeheele wijziging ondergaan en moesten de kosten belangrijk hooger worden geraamd. Ons College kan zich, evenals de Commissie van Fabricage, met het ontworpen plan volkomen vereenigen. Alleen komt het ons voor, dat de aanleg eener waterleiding voorloopig achterwege kan blijven en volstaan kan worden met het maken van een waterreservoir met pompje en leiding, waar van de kosten slechts 500.zullen bedragen. Een som van 1900.— kan op die wijze worden uitgespaard. lntusschen hebben wij ons ernstig afgevraagd, of het in verband met den slechten financieelen toestand tengevolge der tegenwoordige omstandigheden verantwoord is een bedrag van ruim f 23.000.uit te geven voor eene nieuwe zwem inrichting en of een dergelijke uitgave niet tot betere tijden moet worden uitgesteld. De overweging echter, dat het werk, dat uitsluitend uit handenarbeid bestaat, bij uitstek geschikt is om in dezen winter werk te verschaffen, vooral aan de Leidsche timmerlieden, heeft ons doen besluiten, om de zwem school, waarvoor de bassins reeds door de provincie op kosten van de gemeente zijn ontgraven, niet half voltooid te laten, doch de gelden, benoodigd voor den bovenbouw, thans bij Uwe Vergadering aan te vragen. Wij geven U derhalve in overweging door vaststelling van nevensgaanden suppletoiren begrootingsstaat een bedrag van f 23.100 te onzer beschikking te stellen voor den bovenbouw der te stichten zweminrichting aan het nieuw7e Rijn-Schiekanaal en voor de daarmede samenhangende werkzaamheden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 4. Leiden, 23 December 1914. Op 26 Juni j.l. werd de buitengewone lagere school voor zwakzinnige kinderen in een deel van het Caecilia-Gasthuis geopend. Van de kinderen, voor wie inschrijving werd ver zocht, bleken na onderzoek een 37-tal voor plaatsing geschikt te zijn. Aangezien echter ingevolge Uw besluit van 10 Juli 1913 (Ingek. Stukken No. 171) de school voorloopig slechts zou bestaan uit twee klassen, bestemd voor ten hoogste 32 leerlingen, konden niet alle 37 kinderen worden toegelaten. Het hoofd der school toch achtte het niet wenschelijk den Districtsschoolopziener te verzoeken er zijne goedkeuring aan te hechten, dat tijdelijk meer dan 16 kinderen in eene klasse werden geplaatst. De ervaring toch had hem geleerd, dat zelfs een aantal van 16 kinderen per klasse te groot is, terwijl bovendien volgens de voorwaarden der Rijkssubsidie in ieder geval een derde leerkracht en wel een onderwijzer zou moeten worden benoemd, aangezien voor elk zestiental leerlingen aan stelling van een onderwijzer of eene onderwijzeres vereischt wordt en van het personeel bij oneven aantal niet meer dan de kleinste helft uit onderwijzeressen mag bestaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 13