154
DONDERDAG 29 OCTOBER 1914.
Zeker, het moet. Wij moeten ook aflossen de f 167000.— op
gewoon. Wij zijn niet verplicht meer af telossen. Wij hebben
dat wel alle jaren gedaan, en ik vind dat hoogst solide, en
het is niet prettig om daarop terug te komen. Wij hebben
het in andere jaren nog solider gedaan en nog meer afgelost.
Dat geeft mij eenigen steun om te zeggenLaten wij nu doen
wat Burgemeester en Wethouders voorstellen.
Mijne heeren! De zaak is thans voldoende van alle kanten
beschouwd. Wij zullen ons geen van allen wijs maken, dat
dit nu een prachtige trouvaille is en dat wij zoo goed uit
zijn. Aan den anderen kant echter kan men niet zeggen:
»wij mogen het niet doen", want het gaat niet aan, om in
de twee jaar, die voor ons liggen, een dergelijke groote last
op de ingezetenen te doen drukken. Het is hier eenvoudig
een kwestie van opportuniteit.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en aangenomen met 24 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: de Boer, lleeres, van der Eist,
Driessen, Corts, van Hamel, Bots, Fischer, van der Lip, van
Tol, Sijtsma, Botermans, Roem, Timp, Zwiers, A. Mulder,
Hoogenboom, Korff, Briët, Pera, van Gruting, Korevaar,
P. J. Mulder en Fokker.
Tegen stemmen de heeren: Bosch, Hartevelt, van der Pot,
Reimeringer en "Vergouwen.
V. Begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente
voor den dienst 1915.
(Zie Ing. St. Nrs. 140, 200, 203 en 204).
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van der Elst. M. d. Y. Als eerste spreker bij
de algemeene beschouwingen wil ik beginnen met een woord
van hulde te brengen aan de rapporteurs, die zeer spoedig
een zeer uitvoerig verslag hebben ingediend, en ook aan
Burgemeester en Wethouders, die tijdig zeer uitvoerig hebben
geantwoord op dat rapport en meer speciaal wat betreft de
progressie. Ik wil echter niet spreken over de progressie;
dat zullen waarschijnlijk andere heeren doen. Ik zou alleen
een opmerking willen maken over deze begrooting in het
algemeen.
Ik wil beginnen met te zeggen, dat naar het mij voorkomt
de toestand van de financiën zorgelijk is. Iedereen zal dat
toegeven, ook indien wij niet onder de oorlogsramp gekomen
waren. Ik heb naar de oorzaken daarvan gezocht en ik wil
wijzen op een van de oorzaken, waardoor de begrooting en
de financieele toestand van de gemeente zoo ongunstig is
geworden. Men moet deze begrooting natuurlijk beschouwen
als een schakel in een keten. Deze begrooting is onafscheidelijk
verbonden aan haar voorgangsters. Als men den toestand
van nu wil beoordeelen of veroordeelen, moet men dat alleen
doen in verband met de vroeger gevoerde politiek. En dan
wil ik constateeren, dat in de laatste tien jaren meer gedaan
is dan vroeger, zeker meer dan in de daaraan voorafgaande
25 jaren. En wij moesten ook vele dingen doen, omdat naar
mijn bescheiden meening in vroegere jaren heel veel nage
laten is.
Een twaalf tot twintig jaren toch, om niet verder terug
te gaan, is het cijfer van den hoofdelijken omslag, ik zou
haast zeggen stelselmatig laag gehouden en men is daar
uitstekend in geslaagd. Ik wijs er op, dat in de jaren van
1893 tot 1898 het percentage nooit hooger dan 3 geweest
is; een jaar later was het zelfs lager, nl. 2f In 1900 was
het 2.35 dus nog lager en in 1901 stelden Burgemeester
en Wethouders oorspronkelijk voor, om het percentage te
stellen op 2.53. Maar, waar er een extra winst verwacht
werd uit de gasfabriek van 46000.stelden zij nader
voor, om den hoofdelijken omslag te verlagen tot 2.25%.
De heer de Lange, het toenmalige raadslid, was zoo voor
zichtig, om te zeggen: laten wij dat niet doen, er kunnen
wellicht tegenvallers komen en laten wij dus het percentage
op 2.5 houden. Hij diende toen een amendement in, dat
echter verworpen werd, zoodat het percentage bleef 2.25. De
belastingbetalers hielden dus dat jaar 46000.in hun zak,
alleen door dat voorstel. In 1902 was het percentage 3,
maar toen kwam er een voorstel, om een brug te bouwen
tusschen de Kraaierstraat en den Zoeterwoudschen Singel;
als dat voorstel aangenomen werd, zou het percentage op
3.25 komen.
Er was nog al veel oppositie tegen die brug en bij die
gelegenheid heeft de heer A. J. van Hoeken J.Jzn geconsta
teerd, dat «de toestand der financiën erg" was, terwijl ook
Burgemeester en Wethouders moesten erkennen, dat »het
percentage vrij hoog-' was. De heer A. Mulder zei toen: »de
«middenstand en met name de winkelstand klaagt steen en
«been, en ziet reeds dit jaar bezorgd naar het belastingbiljet."
Ik denk, dat de heer A. Mulder nog wel eens met weemoed
aan dien tijd terug zal denken, toen de belastingbetalers zoo
bezorgd waren over hun 3 belasting. Die tijd is lang
voorbij en het zal de vraag zijn, of wij dien ooit terug zullen
zien. Het percentage was toen dus laag en de meerderheid
van den Raad vertegenwoordigde toen zeker ook wel den
geest van de burgerij, om het percentage laag te houden.
En, M. d. V., toen had men nog niet eens een controleur
van de gemeentebelastingen! Want zoo men dien toen had
gehad, zou men elk jaar zeker nog wel 1 minder betaald
hebben. Dan zou men misschien jaren van 1.5% en 2%
gehad hebben. Dat systeem van laag houden heeft
zich bitter gewrokenEn wij moeten nu boeten voor het
zuinigheidssysteem van vroeger, want na dien tijd moesten
wij allerlei dingen doen, die niet konden uitgesteld worden.
Wij moesten scholen bouwen of wij wilden of niet. In enkele
jaren zijn er tal van nieuwe groote scholen gesticht en zijn
oude scholen uitgebreid. Wij hebben daarvan de vorige week
nog een voorbeeld gezien en er geld voor gegeven.
Wij moesten grond hebben, wij moesten huisjes koopen, en
daarvoor was heel veel geld noodig. Wanneer wij nu die din
gen vroeger hadden gedaan, wanneer wij vroeger grond hadden
gekocht, dan hadden wij zeker heel wat geld uitgespaard. Nu
moest dat alles worden ingehaald.
Men heeft in de laatste jaren bij het doen van die groote
uitgaven gesproken van grootheidswaan bij den Raad. Er
werd ons verweten, dat wij met het geld smeten. Ik zou daar
tegenover twee voorbeelden willen stellen.
Zooals de heeren weten is er een ontzaglijke oppositie ge
weest tegen het Slachthuis. Er zijn veel tegenslagen geweest
ik was toen nog geen lid van den Raad, maar ik meen, dat
een van de bezwaren was bij den bouw, dat de grond te slap
was en dat de stichting was tegengevallen door omstandig
heden, die men misschien niet kon voorzien. Maar ik consta
teer in elk geval op dit oogenblik, dat het slachthuisbedrijf
bloeit, dat de klachten en de bezwaren van de oppositie lang
zamerhand zijn verstomd en dat men nu kan wijzen op een
uitstekende inrichting, die zich bedruipt.
Een tweede voorbeeld is het ziekenhuisterrein. Wij hebben
met goud gesmeten, volgens velen, toen wij dat terrein koch
ten. Maar ik zou er daartegenover op willen wijzen, dat men
onmogelijk in de kom van een gemeente, bij het station in
een vrij groote stad, 15 H.A. grond kan koopen of men moet
die met zeer veel geld betalen. Dat spreekt van zelf. Hoe zal
nu het oordeel zijn van een ieder, die thans de zaakt bekijkt?
Ik. zou wel eens iemand willen zien, die daar nog tegen zou
opponeeren. Wij krijgen nu een nieuw Ziekenhuis en het
gevolg daarvan is, dat een van de beroemdste musea van
de wereld in onze stad zal blijven. Wanneer men 20 of 25
jaar geleden een fonds had gesticht, om vaste goederen
te koopen, of om een begin te maken met de oplossing
van het riool vraagstuk, dan zou men misschien 20 of 15 jaar
geleden 3A of misschien wel 1 meer hebben moeten beta
len, maar dan zouden wij later een fonds van tonnen gehad
hebben, waaruit al die dingen hadden kunnen worden betaald
en zouden de uitgaven gelijkmatiger zijn verdeeld. Daarvoor
is het nu te laat, en ik concludeer dus, dat wij nu zwaar
moeten betalen, omdat men vroeger jarenlang te weinig heeft
betaald. Dat is een conclusie, waaraan wij niet kunnen ont
komen, en wij moeten daarvan dus de gevolgen dragen.
De heer Sijtsma. Ik zal den heer van der Eist niet volgen
in zijn historische beschouwingen, hoeveel waars deze ook
bevatten. Dat zijn dingen, die nu eenmaal voorbij zijn, en
wanneer onze voorgangers niet goed hebben gehandeld, dan
is daar nu niets meer aan te doen. Ook wij zullen wel weer
fouten maken.
Ik zal bij den tegenwoordigen tijd blijven en zou in de
allereerste plaats willen opmerken, dat deze tijd in het teeken
der bezuiniging staat en dat ook onze begrooting in dat tee
ken moet staan. Of men nu al zegt, dat men vroeger een
potje had moeten maken, daarmede komen wij thans niet
verder.
Burgemeester en Wethouders hebben de begrooting opge
maakt voordat de oorlogstoestand was ingetreden. Toch moes
ten wij ook toen reeds zuinig zijn, wanneer men ziet, dat de
hoofdelijke omslag moest klimmen van ƒ470000 tot ƒ626000
en de opcenten op het personeel van 92000 tot 104000.
Het spreekt dan ook wel van zelf, dat Burgemeester en Wet
houders toen al bedacht waren op bezuiniging. Wanneer in
de afdeelingen aan Burgemeester en Wethouders daarvoor
dank is gebracht, dan begrijp ik, dat zij daarvoor erkentelijk
zijn, maar zij zullen hebben bedacht: Wij hebben niet meer
gedaan dan onze plicht. Het was de nood, die drong.Entoen