DONDERDAG 29 OCTOBER 1914.
151
buitengewone middelen terug te brengen en alsnog voor kapi
taliseering te bestemmen."
Daarin ligt dus feitelijk opgesloten, dat, wanneer wij een
maal voor dit jaar »ja" zeggen, er feitelijk ook voor volgende
jaren in wordt toegestemd. Wanneer wij dit voorstel aannemen
op grond van het advies van Burgemeester en Wethouders,
dat thans voor ons ligt, dan zit dat daar wel degelijk in.
Ik wil nog even den nadruk leggen op een punt, dat de
heer Bosch in het midden heeft gebracht, en dat hierop
neerkomt, dat dit voorstel te vroegtijdig komt. Wanneer dit
voorstel door den Raad wordt aangenomen, dan zal in een
groote vermindering van den hoofdelijken omslag worden
voorzien. Maar dan blijft er bij Burgemeester en Wethouders
niet meer de prikkel om te trachten, op gewone wijze daarin
te voorzien. Voorgesteld is een buitengewone maatregel,
maar de gewone wijze van voorziening in de geldmiddelen
is o. a. er door bezuiniging te komen. Dat moet tegenwoordig
in elk gezin geschieden. Ieder zegt dus: er zijn buitengewone
omstandigheden, dus moet er iets bizonders worden gedaan
of beter gezegd gelaten. De gemeente moet in de eerste plaats
streven naar een radicale bezuiniging, en in de tweede plaats
naar vermeerdering van inkomsten. Wanneer de Raad dit
voorstel van Burgemeester en Wethouders mocht aannemen,
dan zal de prikkel tot het nemen van die maatregelen na
tuurlijk zeer veel zijn verminderd. En daarom zou ik zeggen,
dat Burgemeester en Wethouders eerst voorstellen moeten
overwegen tot bezuiniging, (tot radicale bezuiniging) en voor
stellen tot het verkrijgen van meerdere inkomsten, en dat
wij dan pas kunnen zien, of er iets bijzonders gebeuren moet,
zoodat wij dan tegenover dit voorstel veel vrijer komen te
staan, d. w. z. als uitzonderingsvoorstel voor één jaar, want
voor volgende jaren zou ik er in geenen deele in willen toe
stemmen. Voor volgende jaren zou de Raad elk jaar opnieuw
een beslissing dienen te nemen. Om te resumeeren, kan,
indien Burgemeester en Wethouders eerst met voorstellen
komen en er blijkt, dat deze. niet genoeg opbrengen, over
dit voorstel nog nader geraadpleegd worden, maar nu acht
ik de behandeling daarvan te vroegtijdig.
De heer van der Pot. M. d. V. In hoofdzaak kan ik mij
aansluiten bij de vorige sprekers. Alleen ga ik niet geheel
mee met de motiveering van de heeren Reimeringer en Bosch,
waar zij meenden als grond voor hun verzet tegen dezen
maatregel te mogen aanvoeren, dat deze begrooting toch
eigenlijk was een normale begrooting. Dat is op zichzelf niet
onjuist, maar daarop kan geantwoord worden, dat de bedoe
ling van dit voorstel is een niet al te hoog opvoeren van het
percentage van den hoofdelijken omslag, en dat dit niet alleen ver
band houden zal met de in de begrooting voorgestelde uitgaven,
maar ook met de te verwachten daling van het belastbaar
inkomen in het volgende jaar. Met het oog daarop mag men
spreken, zij het dan ook niet van een abnormale begrooting,
dan toch zeker van een abnormalen dienst, die ons in het
volgende jaar te wachten staat en dit zou dan ook als grond
voor de verdediging van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders kunnen worden aangevoerd. Op het normale
karakter van de begrooting mag dus m. i. niet al te veel
nadruk gelegd worden.
Maar nu een andere kwestie. Het wil mij voorkomen, dat
de zaak zelf in het praeadvies van Burgemeester en Wet
houders te onschuldig voorgesteld wordt. Men krijgt nl. bij
de lezing daarvan den indruk, dat wanneer1 de aflossing, die
de lichtfabrieken aan de gemeente moeten doen, iets ruimer
van te voren opgezet was, wanneer die aflossing niet in 20
jaar maar bijv. in 21 jaar verplichtend gesteld was, dat onge
veer zou neerkomen op hetgeen nu het resultaat van dit
voorstel zijn zal. Wanneer men het zoo beschouwt, lijkt de
zaak inderdaad niet heel erg, maar ik geloof dat deze beschou
wing niet juist is. Als ik het normale geval mag nemen,
dan is de zaak deze, dat de gemeente haar leening in 40
jaar aflost, d.i. elk jaar 21% en dat een leening voor de
gasfabriek door deze in 20 jaar afgelost wordt aan de gemeente,
d. i. elk jaar 5 waarvan 2| op buitengewoon moet
worden gereserveerd. Men krijgt zoodoende op buitengewoon
ten slotte een reserve van 50 van de oorspronkelijke lee
ning. Het gevolg van dit voorstel is nu niet dat die reserve
over langeren tijd, bijv. over 21 of 22 jaar, bijeenkomt, maar
dat er ten slotte minder gereserveerd wordt dan hetgeen had
moeten gereserveerd worden. Wel stellen Burgemeester en
Wethouders in uitzicht, dat als de tijdsomstandigheden gun
stiger worden, zij een voorstel zullen doen, om deze schade
weer in te laaien, maar niemand kan garandeeren, dat de
omstandigheden inderdaad spoedig in die mate veranderen
zullen, dat dit mogelijk is. Wij kunnen zelfs niet het besluit
nemen, om het volgende jaar niet te doen wat ons voorgesteld
wordt nu wel te doen.
Er wordt dus niet gereserveerd, wat wij als norm aange
nomen hadden, dat gereserveerd zou moeten worden. Als
dat tot een jaar beperkt blijft, wordt er niet 50 doch
slechts 47,5 gereserveerdgebeurt het volgende jaar weer
hetzelfde, dan wordt slechts 45 gereserveerd, enz. Die
reserve wordt niet, zooals de begrooting het doet schijnen, aan
gewend voor het koopen van rentegevend bezit, maar op een
nieuw te sluiten leening komt het bedrag der reserve in
mindering. Het gevolg van het voorstel is dus, dat het bedrag,
dat een nieuw te sluiten leening zal moeten beloopen, met
een zooveel kleiner bedrag zal kunnen verminderd worden,
zoodat meer zal moeten worden geleend, ergo ook meer rente
en ook meer aflossing zal moeten betaald worden in de jaren,
die op het sluiten van die leening volgen. Daarop moet de
nadruk vallen, omdat dan veel meer het bedenkelijke van
dit voorstel in het licht komt. Het brengt den druk van
thans voor een groot deel over op het nageslacht en is dus
volkomen op één lijn te stellen met hetgeen in onze voor
ouders zoo vaak afgekeurd is, nl. dat zij onroerend goed
verkochten om extra uitgaven te bestrijden. Dit staat daar
mede precies op één lijn. Het is m. i. een zeer bedenkelijke
stap. Het stelt, zooals reeds gezegd is, een zeer gevaarlijk
praecedent voor volgende jaren, waartoe ik door het stemmen
vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet
gaarne zou willen medewerken.
(De heer P. J. Mulder komt ter vergadering.)
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal niet op het voorstel zeil
ingaandat laat ik liever aan U ter verdediging over. Toch
wensch ik naar aanleiding van een paar opmerkingen van
den heer Vergouwen iets te zeggen.
De heer Vergouwen zou er evenals andere heeren, niet zoo
een bezwaar in zien, wanneer dit voorstel voor een enkele
maal zou gelden. Dat acht ik echter ook zoo te zijn. Wanneer
ons het volgend jaar weer een dergelijk voorstel zou berei
ken, en wij vonden het dan niet noodig, dan hebben wij
toch nog altijd het recht om het af te stemmen.
Voorts zeide de heer VergouwenWij moeten eerst pro-
beeren te bezuinigen en andere middelen te vinden om aan
geld te komen, en als dat niet gelukt, dan kunnen wij nog
altijd dezen maatregel toepassen. Ik wil niet vooruitloopen
op de begrooting, maar ten opzichte van de bezuiniging zijn
wij in de secties tot een betrekkelijk gering resultaat geko
men. De heer Vergouwen zal zich nu nog kunnen afvragen,
of er niet meer kan worden bezuinigd, maar hij zal daarbij
vermoedelijk tot hetzelfde resultaat komen. Het eenige middel,
dat Burgemeester en Wethouders wenschen te gebruiken
om nog langs anderen weg geld voor de gemeente binnen
te krijgen, is het verhoogen van den gasprijs. Dat voorstel
is mij al bizonder onsympathiek. Daarom meen ik ook dat
dit voorstel niet moet worden verworpen. En wanneer de
heer Vergouwen het wel wil als uiterste middel, laat hij het
dan maar onmiddellijk accepteeren.
De Voorzitter. Ik mag misschien in het kort antwoorden op
hetgeen de verschillende heeren in het midden hebben gebracht.
Ik wil al dadelijk in antwoord op het gesprokene door den heer
Bosch verklaren, dat ik een heel ondankbare taak op mij heb ge
nomen om den heer Bosch en zijn medestanders in de Com
missie van Financiën, den heer Reimeringer in de eerste
plaats, te bestrijden, ik geef volkomen toe, dat deze maat
regel niet is een mooie maatregelmaarnood breekt wet.
Men kan nu eenmaal niet altijd doen, wat men wil. Wanneer
de heeren dit voorstel willen afstemmen, dan zeg ik een
voudig: Dat moeten de heeren zelf weten. Het is de vraag,
of men de bevolking, waarvan een groot deel thans in ongun
stige conditie verkeert wat betreft hun inkomen (ik hoop
tijdelijk), uitermate zwaar mag gaan belasten. Ik geloof, dat
het theoretisch veel beter is om te zeggenLaten wij gedu
rende een paar jaar een enormen hoogen hoofdelijken omslag
heffen; dan zijn wij door de zaak heen. Dat zou ongetwijfeld
beter zijn dan dit; maar is het daarvoor de tijd en kunnen
wij dat verantwoorden tegenover de ingezetenen? Ik geloof
van niet. Daarom moeten wij dan ook onze toevlucht nemen
tot middelen, die wij in gewone omstandigheden niet zouden
hebben gebezigd.
Hetzelfde geldt ook voor den toestand, waarin ons land
verkeert. Nu er allerlei lasten op het land drukken, zou men
kunnen zeggenHet is goed, dat alles in een zeer korten
termijn wordt afbetaald. Sommigen hebben dan ook zulke
voorstellen geopperd. Het is echter de vraag, of dat kan
worden gedragen. Men zal moeten zeggen: Laten wij het
verdeelen over eenige jaren. Dat is leenen. Mij dunkt, dat
het volgend jaar in Europa heel wat zal moeten worden
geleend voor uitgaven, die in één jaar zijn gedaan.
Nu zegt men De begrooting is in normale tijden opge
maakt maar en ik dank den heer van der Potdat hij het met
mij in dat opzicht eens is dit voorstel is niet gekomen in
normale tijden. De opbrengst van den hoofdelijken omslag zal veel
veel hooger zijn geraamd dan deze in werkelijkheid zal zijn,
want sedert de abnormale tijden zijn gekomen, is het belastbaar
inkomen vermoedelijk dalende. Naar alle waarschijnlijkheid