150
DONDERDAG 29
OCTOBER 1914.
Naar de grootte berekend, kan dit terrein als weiland f 30
opbrengen, maar de inrichting heeft den man reeds meer dan
f 40 gekost. Ik geloof dan ook, dat het voorstel, dat wij hebben
gedaan op grond van de adviezen, welke wij hebben ontvangen,
voor de gemeente acceptabel is. Het is ongelukkig, dat die
bollencrisis er tusschen is gekomenanders had het land
zeker meer, opgebracht.
De heer Fokker. M. d. V. U meende, dat deze man bij
eenige heeren was rondgegaan, maar ik kan U de heilige
verzekering geven, dat dit bij mij absoluut niet het geval is.
Ik heb eenvoudig van het ingekomen stuk kennis genomen,
en toen trof mij direct de lage prijs. Ik heb daarna er een
deskundige over gesproken, en op die wijze is de zaak mij
in gedachte gekomen. Er is niemand bij mij gekomen, en er
is geen kwestie van afgunst of wat dan ook.
Verder zou ik willen opmerken, dat uit het antwoord van
den heer Fischer blijkt, dat wij hier hebben het geval, dat
door een ambtenaar, misschien in overleg met den heer
Fischer, maar niet in overleg met Burgemeester en Wethou
ders, een voorloopige vergunning is verleend, die, zooals hier
al is gezegd, eigenlijk den Gemeenteraad wel eenigszins vast
zet. Wij kunnen nu wel zeggen: Die man heeft dat in goed
vertrouwen gedaan, maar hij had maar niet zoo stom moeten
zijn; de Raad is er nog altijd om zijn sanctie te geven. Doch
wij hebben al vernomen, dat de man eenige kosten heeft gemaakt,
en nu is het een hard ding, hem niet de pacht te gunnen
van dit terrein, waarvoor hij een, zij het voorloopige ver
gunning heeft verkregen van een gemeente-ambtenaar en
waarop hij eenigszins is gaan rekenen. Daarom betreur ik
het, dat een dergelijk verlof is gegeven.
M. d. V. Ik heb die vraag niet zonder opzet gedaan. Ik
hoop, dat Burgemeester en Wethouders hun ambtenaren
zullen verzoeken, in het vervolg niet meer dergelijke ver
loven te geven, die den Raad eenigszins uit de verte zouden
kunnen binden. Het geldt hier niet de kwestie, dat wij het
land schoongemaakt krijgen. De man heeft meer gedaanhij
is begonnen, een gedeelte van het weiland om te spitten en
gereed te maken voor bouwland. Wanneer de Raad dat gedeelte
weiland had willen laten, dan zou daartoe de gelegenheid
zijn afgesneden, want dat kan nu niet meer worden veranderd.
M. d. V. Wanneer er geen stemming wordt gevraagd zal
ik niet [tegenstemmen. Het spijt mij echter, dat de zaak op
die manier is behandeld en ik hoop, dat Burgemeester en
Wethouders in het vervolg bij de voorbereiding van derge
lijke zaken niet den weg zullen bewandelen of doen bewan
delen, die in deze is bewandeld.
De Voorzitter Ik moet zeggen, dat ik den vorigen keer
ai verbaasd stond over hetgeen de heer Fokker zeide, maar
nu sta ik inderdaad geheel perplex over hetgeen hij thans
in het midden gebracht heeft. Dat acht ik strijdig met een
goede behandeling van gemeentezaken. De heer Fokker spreekt
van het stukje weiland, dat gescheurd is, maar men moet
vooral ook denken aan het groote voorstuk, waarop zooveel
onkruid stond, dat het gemaaid moest worden, hetgeen de
heer Sijtsma daardoor blijkbaar voor weiland aangezien
heeft. Welnu, de man had daar vast bolletjes in gezet
en als hij dan zegt, dat hij dat op eigen risico schoon wil
maken, waarbij ik hem uitdrukkelijk gezegd heb, dat ik
hem niets garandeeren kon, dan zou ik heusch niet weten,
wat daar een ambtenaar van de gemeente mee te maken
heeft. Dat noem ik voor de gemeente zeer voordeelig en een
goede behandeling van zaken. Ik kan ook niet begrijpen, hoe
iemand er anders over kan denken. Ik geloof, dat wij nu
het debat over deze zaak wel kunnen sluiten.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
praeadvies besloten.
IV. Voorstel om goed te keuren, dat het geheele bedrag,
dat door de Lichtfabrieken over het jaar 1915 van de haar
verstrekte kapitalen aan de gemeente wordt afgelost, onder
de gewone ontvangsten wordt gebracht.
(Zie Ing. St. no. 218).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Reimeringer. M. d. V. Slechts een enkel woord wil
ik in het midden brengen, omdat ik als lid van de Commissie van
Financiën in de commissie mijn bezwaren al te berde gebracht
heb. Wanneer wij ons voorstellen, dat Burgemeester en Wet
houders dit jaar gezocht hebben naar een weg, om het hooge
percentage van de belasting wat te verminderen, dan lijkt
mij dit toch niet de daarvoor aangewezen weg.
Wat toch is de kwestie. Wanneer wij bij deze, toch feitelijk
normale, begrooting reeds onze toevlucht moeten nemen tot
dit middel, dat. absoluut niet aan te bevelen is, dan zal men
het volgende jaar, wanneer naar men vermoedt de toestand
nog zorgelijker zijn zal dan nu, zeker aan een dergelijken
maatregel niet kunnen ontkomen. Wij weten natuurlijk niet,
hoe lang de druk van deze omstandigheden duren zat, en men
krijgt dan het groote bezwaar, dat men langzamerhand gewend
raakt, om deze post op die manier te behandelen, zoodat men
er na zooveel jaren riiet meer aan zal kunnen ontkomen. Wij
zouden nu den eersten stap op dezen weg willen keeren.
Als men op deze wijze doorgaat, krijgt men een toestand,
die niet bestaanbaar is en zal men komen tot schromelijke
verwarring in de financiën. Dit standpunt van Burgemeester
en Wethouders, hoe goed ook bedoeld, zal ik dan ook tot
mijn spijt niet kunnen goedkeuren.
(De heer van Gruting komt ter vergadering.)
De heer Bosch. M. d. V. Het is mij nu gemakkelijker om
over deze zaak te spreken dan in de vorige zitting, omdat
nu alles voor ons ligt en ook veel prettiger, omdat wij veel
kunnen laten liggen, wat anders had moeten herhaald worden.
Ik heb mij bezig te houden met het antwoord, dat Burge
meester en Wethouders gegeven hebben in ingekomen stuk
218, dat ik op zichzelf nog niet als een antwoord op het
behandelde in de sectie in aanmerking nam, omdat ik meende,
dat het daar niet zoo juist op sloeg. Mijn hoofdbewering toch
in de sectie is geweest, dat dit voorstel wel op zijn plaats
zou zijn, als het gold voor een buitengewonen toestand, maar
niet een zooals nu. Mijn hoofdopmerking was deze, dat de
begrooting was opgemaakt in een normalen tijd en dat dus
de post, te vinden uit den hoofdelijken omslag, een natuurlijk
gevolg was van de omstandigheden, waarin Leiden buiten den
oorlogstoestand verkeerde en dat wij een dergelijk redmiddel
als dat van de ƒ89851.niet mochten toepassen, daar dat,
zooals de heer Reimeringer terecht opgemerkt heeft, een eerste
stap op een zeer verkeerden weg zou zijn.
Nu begrijp ik zeer goed de moeilijkheden, om nieuwe in
komsten te krijgen, maar het verwondert mij in dat verband
wel, dat niet meer aandacht gevestigd is op de min of meer
duidelijke toespelingen, die op verschillende andere heffingen
gedaan zijn, vooral waar Burgemeester en Wethouders althans
aan het door hen zelf genoemde vasthouden, n.l. aan de ver
hooging van den gasprijs, zoodat wij met de vermoedelijke
opbrengst daarvan althans deze post direct zouden moeten
verminderen.
De Commissie voor de Financiën blijft staan op het standpunt,
dat het niet alleen niet te verdedigen is, om dit geheele be
drag niet te reserveeren, maar zij meent, dat dit ten slotte
zeer verkeerd zou werken. Het zij nog eens gezegd: Wan
neer deze post kon gelden voor een maatregel in buitenge
wone omstandigheden, wanneer deze post dus werd gezet op
Onvoorziene Uitgaven, omdat er uitgaven in het vooruitzicht
zijn of waren, die de grens van gewoon verre zouden over
schrijden, dan zou een dergelijk redmiddel voor één jaar zijn
toe te passen. Nu dit echter zal moeten gelden voor de ge
wone inkomsten en uitgaven, durft de Commissie voor de
Financiën niet te stemmen voor dit voorstel, hoezeer het ons
ook leed doet om een voorstel, dat met goede bedoelingen is
ingediend, te moeten bestrijden.
Aan den anderen kant wil ik er nog dit van zeggen, dat
waar het ook mij leed doet niet voor dit voorstel te kunnen
stemmen, ik mij niet anders kan voorstellen of het moet U,
M. d. V., niet anders dan hoogst aangenaam zijn, dat dit
voorstel door de Commissie voor de Financiën wordt bestre
den. Het kan toch niet anders, of U moet er prijs op stellen,
de gelegenheid te hebben uit te spreken, dat dit geen goede
fmancieele politiek is en om zelfs bij de behandeling van dit
voorstel duidelijk te doen blijken, dat men zich later niet mag
beroepen op een specialiteit op financieel gebied als U, en niet
mag zeggen: Dat is toenmaals toegestaan, dus wij mogen het
nu gerust weer doen.
Aangezien deze zaak genoeg in de stukken is besproken,
zal ik het hierbij op het oogenblik laten. Wellicht zal er
straks gelegenheid zijn, hierop nog even terug te komen.
(De heer Korevaar komt ter vergadering.)
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik sluit mij aan bij hetgeen
de heer Bosch heeft gezegd.
Principieel moet ik tegenover dit voorstel staan; niet alleen
echter principieel, maar ook met het oog op de gevolgen.
Ik zou mij er misschien nog mede kunnen vereenigen, dat
dit voor één keer gebeurde. Wanneer men eenmaal een regel
heeft vastgesteld, kan men een uitzondering daarop treffen,
maar met het oog op later tijden moet ik er toch tegen zijn,
en wel naar aanleiding van hetgeen in het Ingekomen Stuk staat.
In de eerste plaats is daarin sprake van de begrooting voor
1915, maar er zit een climax in. Een eind verder wordt ge
zegd «Misschien geldt het ook voor 1916," en nog verder lees ik
«Indien evenwel de toestand na verloop van enkele jaren
zich ten goede mocht hebben gekeerd, is het ons plan U
voor te stellen het thans onder «gewoon" in plaats van
onder «buitengewoon" verantwoorde bedrag, weder onder de