134 Van bevoorrechting is dan ook in de verste verte geen sprake, wanneer de scholen der verschillende klassen op verschillende wijzen zijn ingericht, o. a. wat de verdeeling der leerstof aangaat. In onze gemeente, evenals in andere die met haar gelijk gesteld mogen worden, vindt men twee soorten van lagere scholen n.l. 1°. scholen die eindonderwijs geven 2°. scholen waar 't onderwijs voorbereidend is. Aan de ouders blijtt de keus te bepalen welke school voor de behoeften hunner kinderen het meest geschikt is. Mocht in den loop der schooljaren blijken, dat een kind, hetwelk een school bezoekt waar eindonderwijs wordt gegeven, bijzonderen aanleg heeft, dan rust op de overheid zeker de dure plicht, aan zulk een leerling de gelegenheid te openen, zijn gaven te ontplooien; de onderwijzers zullen niet nalaten, de ouders van zulke leerlingen te wijzen op den goeden aanleg hunner kinderen en hun tevens den weg aangeven, dien ze moeten volgen, om hun telgen het onderwijs te doen genieten, dat voor hun aanleg het meest gewenscht is. Dat de leerstof op de scholen der beide soorten, die we boven - noemden niet dezelfde kan zijn, is duidelijk. Men denke eens aan het onderwijs in de moedertaal. De leerlingen der voor bereidende scholen moeten, met het oog op hun onderwijs in vreemde talen, een overzicht hebben van de Spraakkunst, iets, dat voor de leerlingen op scholen met eindonderwijs (3e en 4e kl.) onnoodige ballast zou zijn. We achten het niet noodig dit punt hier nader uiteen te zetten, evenmin als we het noodig oordeelen te wijzen op de meerdere bevoegdheid, die geëischt wordt van onderwijzend personeel, verbonden aan scholen met uitgebreid of meer uit gebreid leerplan. We hopen hiermee te hebben aangetoond, dat bij de tegen woordige inrichting onzer maatschappij en de thans vigeerende onderwijswetten een splitsing van de lagere scholen in twee soorten een noodwendigheid is. Moet nu de verdeeling nog verder worden voortgezet? Deze vraag meenen we bevestigend te moeten beant woorden. Het milieu waaruit de leerlingen komen en waarin ze in den regel ook gedurende hun schooljaren blijven leven, m. a. w. de levensomstandigheden der leerlingen zijn van grooten invloed op hun lichamelijke, geestelijke en zedelijke ontwikkeling. Vooral in een stad als Leiden springt dit in 'toog. Nu is het gewenscht, dat leerlingen die dezelfde school bezoeken, zooveel mogelijk gelijk zijn voorbereid. Onderwijzers aan een gecom bineerde 3e en 4e klasse-school, zooals in Leiden een tijdlang de school in de v. d. Werfstraat was, zullen U zeggen, dat verreweg het grootste gedeelte der achterblijvers onder de niet betalende leerlingen gevonden werddat er in de aan- vangsklasse reeds een aanmerkelijk verschil in ontwikkeling bestaat, een verschil dat in de volgende klassen nog toeneemt, en dat het peil van het onderwijs in klassen met sterk ge mengde bevolking daalde Is het dan in plaatsen, waar de bevolking groot genoeg is, niet gewenscht, dat er scholen gevonden worden, waar het onderwijs van de eerste klasse af, rekening houdt met de ontwikkeling der kinderen, die ze zullen bezoeken? En we weten, dat in onzen tijd de zorg van de overheid voor 't onderwijs aan onvermogenden vooral niet minder is dan aan dat voor andere maatschappelijke kringen. Onze gemeente mag ook in deze met eere genoemd worden. Trouwens art. 51 der Wet op 't L. O. schrijft haar deze zorg als een dure plicht voor. Over een mogelijke samensmelting der scholen le en 2e klasse willen we hier niet spreken. Stellig is het, dat die samensmelting nooit volkomen kan zijn. Immers in de scholen der 2e klasse vindt men leerlingen, die er eindonderwijs krijgen volgens een meer uitgebreid leerplan en andere, die later de H. B. S. of het Gymnasium zullen bezoeken en wier onderwijs dus van voorbereidenden aard is, evenals dat op de scholen der le klasse. En nu wenscht de heer Vergouwen alle openbare scholen in onze gemeente, dus alle le, 2e, 3e en 4e kl. scholen samen te smelten tot één algemeene volksschool, »waar rijken en armen elkaar ontmoeten", en waar van de leerlingen even redig schoolgeld geheven wordt. Men zou verwacht hebben dat de laatste zin geluid had »en waar geen schoolgeld geheven wordt" (waartoe art. 50 al. 3 der Wet op 't L. O gelegenheid biedt). Immers even redige schoolgeldheffing zou vooreerst het schoolsysteem een mammonnistische kleur doen behouden en ten tweede zou zij zeker niet bevorderlijk zijn aan het doel dat de heer Ver gouwen zich voorgesteld heeft: de vermenging der standen. Hoe duurder toch het onderwijs voor de meergegoeden gemaakt werd, des ie sterker zou voor hen de drang zijn hun kinderen niet naar de volksschool te zenden. Bij de gemakkelijkheid, die in ons land bestaat, om bijzondere scholen op te richten, zouden de meergegoeden dadelijk één of meer schoolvereenigingen vormen, die scholen oprichtten, in 't bijzonder passend voor de behoeften van hun kring. Het schoolgeld zou daar stellig niet veel hooger behoeven te zijn dan thans op de le klasse- scholen. Het kan toch ook niet in de bedoeling van den heer Vergouwen liggen het bezoeken der volksschool verplicht te stellen, daar dit de afschaffing van het geheele bijzonder onder wijs zou beteekenen. Wie niet bij machte waren hun kinderen naar die scholen te zenden, zouden moeten blijven op de algemeene volksschool en daardoor alle, uit een paedagogisch oogpunt nadeelige gevolgen ondervinden. Zou dus het schijn baar zoo democratische denkbeeld van den heer Vergouwen niet blijken bij uitstek tyranniek te zijn? En zou niet ieder zijn best doen op die algemeene volksschool zoo weinig mogelijk schoolgeld te betalen? Zou b.v. de oppassende ar beider, die op de grens van min- en onvermogend staat, niet vrijdom van schoolgeld vragen, terwijl hij zich nu vaak eenige opoffering wil getroosten, om zijn kind op een 3e klasse-school te kunnen plaatsen? Bij verwezenlijking van de denkbeelden van den heer V., zou het schoolgeld zeker niet meer maar wel minder op brengen dan thans en zouden zijn klachten over de duurte van ons openbaar onderwijs nog luider klinken. Een beroep op het platteland en op het buitenland gaat hier niet op, omdat de toestanden en verhoudingen daar ver schillen van die in Leiden. Ook op 't platteland zou de algemeene volksschool door vele ouders niet gekozen worden voor hun kinderen, als ze anders konden. Allerlei, vaak kost bare, middelen worden door de meer gegoeden op het platte land aangewend, om hun kinderen op behoorlijken leeftijd te brengen op de inrichting van voortgezet onderwijs, die ze voor hen wenschen. In het buitenland, b. v. in vele Staten van Duitsch- land, gaan de leerlingen op 8 a 9-jarigen leeftijd reeds de volksschool verlaten om naar een hoogere over te gaan, terwijl de kinderen van minder bevoorrechten er blijven, omdat hun omstandigheden niet toelaten, dat hun kinderen een school van middelbaar of hooger onderwijs geheel af- loopen, ofschoon het onderwijs door de overheid gegeven, er in deri regel geheel kosteloos is. Ook vindt men in het buitenland in veel plaatsen op ruime schaal: verplichte schoolbaden, schoolvoeding en schoolkleeding. Het zij ter loops opgemerkt, dat zonder de algemeene invoering van deze in stellingen, naar ons inzien, de uitvoering van het denkbeeld van den heer Vergouwen geheel onuitvoerbaar zou zijn. Volgens den heer Vergouwen zal de verwezenlijking van zijn denkbeelden allerlei heilrijke sociale gevolgen hebben. Ze zal de lagere klassen verheffen, de verdraagzaamheid (Schr. bedoelt zeker: wederzijdsche waardeering), de eendracht onder de bevolking doen toenemen; de behoeftige leerling zal niet meer met jaloersche oogen opzien tegen den schoolmakker uit betere gezinnen. Als dit zoo is, zouden zeker de nadeelen aan de samen voeging der scholen verbonden verre overtroffen worden door de voordeelen hier door den schrijver genoemd. Zou de heer Vergouwen ons misschien den weg kunnen wijzen om te onderzoeken of al deze heerlijkheden werkelijk zouden volgen uit een samenschuiving van de verschillende standenscholen? Wij hebben daaromtrent wel eens geheel andere meeningen hooren verkondigen. Zoo lazen we de volgende o. i. nog al krasse uitspraak van een, op paedagogisch gebied, zeer hoog staand man »De bewering dat kinderen van armen en rijken, indien ze op dezelfde schoolbanken zaten, goeden invloed op elkaar zouden oefenen, is met elke ervaring in strijd." »Als middel tot verzoening der maatschappelijke tegen stellingen zou de algemeene volksschool van geen nut zijn." (Zernicke). Men heeft de vraag gesteld: „Zijn burgerkinderen, die naast kinderen van deftigen huize zaten, daardoor persoonlijk maat schappelijk dichter bij de deftige standen gekomenja, hebben ze daaraan ooit behoefte gevoeld, al waren de kinderen ook goed bevriend op school?" We zouden aarzelen hierop een beslist bevestigend ant woord te geven. Waar nu geen voldoende feiten voorhanden zijn, waaraan de vraag kan worden getoetst, of we met den heer Vergouwen de sociale zegeningen door hem genoemd van de algemeene volksschool mogen verwachten en waar zoovele geachte mannen op onderwijsgebied geen enkele dier zegeningen van de samensmelting der standenscholen te gemoet zien, daar zal men het ons zeker ten goede houden, dat we sceptisch staan tegenover de beweringen van genoemd raadslid. Op grond van het bovenstaande meenen ondergeteekenden U te adviseereri de wenschen, door den heer Vergouwen aan het eind zijner Memorie uitgedrukt, niet in voorstellen aan den Gemeenteraad te belichamen. De Plaatselijke Schoolcommissie. J. Hoogenraad, L° Voorzitter. H. C. van der Heijde, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 30