133 op de 4e klasse-school die kinderen gaan, wier ouders van het sobere weekloon geen schoolgeld kunnen missen. De indeeling berust dus alleen op het bezit van geld en heeft derhalve een zuiver mammonistischen grondslag. Tot resultaat heeft ze, dat de kinderen der meergegoeden, der burgers, der gezeten arbeiders en van den vierden stand elk op een afzonderlijke inrichting bijeen zitten. Ze splitst dus de burgerij in vier groepen en is zelf de oorzaak dat de scholen, die door haar worden onderhouden, «standenscholen" genoemd worden. De Overheid, die deze indeeling bewerkstelligde, heeft niet gewild, dat rijken en armen elkaar ontmoetten, maar dat ze van elkander gescheiden bleven. Zij heeft de burgerij verdeeld in kringen, die elk een ander leven leiden, en tegenover elkander komen te staan, wanneer de rijken aangezet worden laag neer te zien op hunne minder bevoorrechte medeburgers en de armen, tot ontevredenheid geprikkeld, het goed der rijkeren begeeren. De afscheiding in maatschappelijke groepen op de jeugd toegepast, werkt natuurlijkerwijze in het leven door, en wekt tweedracht, waar samenbinding moest gevonden worden, en jaloezie, waar verdraagzaamheid gebiedend is. Het mag voor de Overheid een verschooning zijn. dat de historie haar die indeeling in de hand gaf; wanneer de maat schappelijke orde het echter anders eischt, mag zij die niet langer handhaven. Zij deed evenwel meer dan een indeeling in diverse klasse maken. Zij bevoorrechtte ook, die haar met grooter bedrag in de kosten tegemoet kwam. Het jaarverslag onzer gemeente over het jaar 1911 leert, dat op de le klasse-scholen voor 13 leerlingen een onderwijs kracht was; op de 2e klasse-scholen voor elke 21 kinderen, op de 3e en 4e klasse-scholen voor elke 33. Waar daarenboven het onderwijzend personeel aan de le en 2e klasse-scholen in het bezit is van meerdere diploma's, waarvoor een toelage wordt verstrekt, zal het de vraag zijn, welke leerlingen de gemeente het meeste kosten. Het jaarverslag over 1911 leert, dat de gemeente Leiden in dat jaar voor eiken leerling harer lagere scholen gemiddeld f 25.— bijpaste. Het gaf niet op, hoeveel voor elk der vier klassen afzonderlijk voor eiken leerling werd bijgepast. Ik mis de gegevens om dat uit te rekenen, maar geef Uw college in overweging om [Jw ambtenaren daarvan een berekening te doen maken en zal gaarne den uitslag daarvan vernemen. Ook in de verdeeling der leerstof en het doel van elke onderwijsinrichting is er geen gelijkheid van behandeling, gelijk bekend is. Ik kom dus tot de conclusie, dat de mammonistische grondslag, waarop het lager onderwijsin onze gemeente gevestigd is, de oorzaak is, dat de kinderen onzes volks door de Leidsche Overheid niet gelijk behandeld worden, maar dat het eene deel begunstigd wordt boven het andere. Hierin moet m. i. verandering komen. Deze verandering wordt eenigszins, doch niet juist, weergegeven in de uit drukking door den rapporteur gebruikt: «afschaffing van standenscholen". Deze verandering omvat een geheele wijziging van het bestaande stelsel gelijk te begrijpen is. Allereerst moet de finantiëele grondslag gewijzigd worden. De Overheid kan haar onderwijs niet voor allen kosteloos verstrekken. Zij is in dezen gebonden door de wet, terwijl de kosten van het onderwijs voor haar te groot zijn, om het zonder tegemoetkoming te stellen. De Leidsche Overheid in het bijzonder legt nu reeds aan het lager onderwijs meer ten koste dan hare finantiën toelaten. Over 1911 bedroeg dit een som van ƒ138410.301; dat was juist 1/3 van het bedrag der plaatselijke belasting over dat jaar. Dit is teveel en het gesukkel met hare finantiën, het zoeken naar meerdere bronnen van inkomsten is mede een gevolg, dat zij voor het onderwijs meer besteedt dan hare krachten toelaten. Zij is dus door den nood der tijden geroepen om voor het door haar verstrekte onderwijs een grootere tegemoetkoming te vragen dan tot dusver. Maar daarbij moet zij tevens den grondslag prijsgeven van het huidige stelsel, en voor de diensten die zij een deel harer burgers inzake het verschaffen van onderwijs bewijst een tegemoetkoming vragen in over eenstemming met de gegoedheid dier burgers. Zij moet dus, wat men noemt, een evenredig-schoolgeld-heffing invoeren. Daarmede doet zij een groote stap in de goede richtin'g. Het schoolgeld wordt dan progressief en in overeenstemming met de draagkracht der gebruikers. En wat de inrichting van het onderwijs zelve betreft, moet de Overheid haar burgers op gelijken voet behandelen. Eén soort school, éénzelfde onderwijs voor allen. Wegvallen moet de verdeeling in kringen. Al de kinderen onzes volks moeten van overheidswege eenzelfde behandeling wedervaren. Ik begrijp, dat de door mij hiermede aangewezen hervorming tegenstand zal opwekken bij het deel der bevolking, dat in conserveeren van het bestaande zijn ideaal vindt. Ik begrijp evenzeer, dat er een zekere durf en een vastberaden wil voor noodig is, om dit systeem door te zetten. Ik begrijp daarenboven, dat voor de invoering van de voor gestelde hervorming een jeugdige kracht noodig is, die de nooden des volks kent en zijn tijd vooruitziende, het aange prezen stelsel weet aan te passen aan den geest der tijden. Maar ik weet, dat de aanneming daarvan zal strekken tot verheffing van de lagere klassen des volks, die zich, gelijk op ander terrein gezien wordt, spoedig zullen weten aan te passen aan den nieuwen toestand. Het particulier onderwijs, dat zich thans door het overheidsstelsel genoodzaakt ziet, dit na te volgen, zal mede zich richten naar de nieuwe regeling. En te wachten is, dat de verdraagzaamheid tusschen de bur gers der stad zal toenemen, omdat het kind van den rijke gelegenheid zal krijgen het kind van den minder bedeelde te waardeeren en omgekeerd de behoeftige leerling niet meer met jaloezie zal opzien tegen de schoolmakkers uit betere gezinnen. De toenadering der standen zal bevorderlijk zijn aau de eendracht der bevolking. De geest van den tijd dringt in de richting door mij in dezen voorgestaan. Laat Leiden, dat in zoovele opzichten de steden van Nederland is voorgegaan, dien geest der tijden begrijpende, ook in zake de hervorming van het onderwijs als is voorgesteld, aan de spitse treden. Laat de Overheid van Leiden de hand der barmhartigheid uitsteken naar het minder bedeelde kind en recht doen over al de kinderen, die zich aan hare zorg toevertrouwen. Ik meen hiermede voldoende toegelicht te hebben, wat ik onder «afschaffing der standenscholen" versta en zal gaarne het advies der Plaatselijke Schoolcommissie en van Uw college bij het indienen daarvan aan den Raad vernemen. J. P. Vergouwen. Leiden, den 11 Juni 1914. In de vergadering der Plaatselijke Schoolcommissie van Februari j.l. werd ter tafel gebracht een Memorie, door het Lid van den Raad, den Heer Vergouwen bij Uw College in gediend, behelzende een pleidooi voor de afschaffing van de standenscholen in onze gemeente. Voldoende aan de opdracht, te dier zake advies uit te brengen, hebben wij de eer het volgende U ter overweging aan te bieden. De heer Vergouwen wenscht, dat de verschillende openbare scholen in Leiden worden saamgesmolten tot één algemeene volksschool, waarop een schoolgeld geheven wordt, berekend naar de financieële draagkracht der ouders. De gronden waarop zijn wenschen berusten, zijn in hoofd zaak de volgende: dat de leerlingen dezelfde behoeften hebben, of ze rijk of arm geboren zijn; dat de overheid de armen niet mag achterstellen bij de rijken, omdat God ze beiden geformeerd heeft; dat de tegenwoordige indeeling der scholen in Leiden een zuiver mamrnonnistischen grondslag heeft; dat ze de burgerij in vier groepen splitst; dat dientengevolge de rijken worden aangezet laag neer te zien op de armen; dat de overheid de meer gegoeden bevoorrecht, wat o. a blijkt uit het aantal leerlingen per klasse in de scholen der vier soorten, uit de hoogere eischen aan de onderwijzers der le en 2e klasse-scholen gesteld en uit de ongelijkheid in de verdeeling der leerstof. Allereerst meenen we te moeten opmerken, dat wij 't in het geheel niet eens zijn met de bewering van den heer V., dat kinderen van rijken en armen dezelfde behoeften hebben; als we tenminste hier onder «behoeften" moeten verstaan, dat hun schoolopleiding dezelfde moet wezen, m. a. w. dat het onderwijs, dat hen voor hun latere levenstaak zal voorbereiden, bij beide gelijk behoort te zijn. We hebben maar om ons heen te zien, teneinde van de onjuistheid dezer uitspraak overtuigd te worden. Juist omdat de overheid de armen niet mag achterstellen bij de rijken, heeft ze scholen van ver schillende soort opgericht, die zooveel mogelijk voorzien in de behoefte van voorbereiding der verschillende standen onzer maatschappij. En omdat meerdere of mindere gegoedheid over 't algemeen samengaat met meerder of minder ontwik keling en beschaving, moet de verdeeling der scholen wel op een, zooals de heer V. zegt «mamrnonnistischen" grondslag steunen. Dat de overheid van Leiden b.v. zoodoende de burgerij in vier groepen splitst, is geheel bezijden de waarheid: immers niet de overheid vormt de standen, maar ze vindt ze en houdt er natuurlijk rekening mee, door aan eiken stand het onderwijs te geven, dat het best aan zijn behoeften voldoet. Dat de overheid zoodoende de rijken aanzet laag neer te zien op de armen en de armen «tot verzet geprikkeld" het goed der rijken begeeren, is een bewering, die we voor reke ning van den schrijver der memorie laten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 29