132 N°. 236. Leiden, 5 November 1914. Door het overlijden van onzen Voorzitter, Dr. A. W. Kroon, is eene vacature in ons College ontstaan. Wij hebben hierbij de eer U de volgende aanbeveling aan te bieden: 1. Professor Dr. J. P. KUF.NEN 2. Professor Dr. P. C. T. VAN DER HOEVEN. Curatoren van het Gymnasium, S. G. de Vries, waarnemend Voorzitter. De Jong, Secretaris. t Aan den Raad der Gemeente Leiden. N°. 237. Leiden, 6 November 1914. Bij nevensgaand adres verzoekt de heer M. H. Tuinder om eervol ontslag uit zijne betrekking van onderwijzer met ver plichte hoofdakte aan de openbare lagere school der 4e klasse No. 1 alhier. Aangezien tegen inwilliging van dat verzoek bij ons College geen bezwaar bestaat, stellen wij U voor, om aan den heer M. H. Tuinder, op zijn verzoek, eervol ontslag te verleenen uit zijne hierbovengenoemde betrekking en dat ontslag te doen ingaan op 1 Februari 1915. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren! Wegens zijne benoeming tot hoofd der school te Oost, ge meente Texel heelt ondergeteekende, Tuinder, Mannes Her man, de eer Uw College beleefd te vragen om eervol ontslag uit de betrekking van onderwijzer met verplichte hoofdakte aan de O. L. school lVe klas No. 1 en wel met ingang van 1 Februari 1915, zijnde volgens verordening drie maanden na zijne ontslagaanvrage. In de hoop, dat zijn beleefd verzoek welwillend zal worden behandeld, heeft hij de eer te zijn, met de meeste hoogachting UEdelachtbare's Dienstw. Dien., M. H. Tuinder. Leiden 31 Oct. 1914. N°. 238. Leiden, 6 November 1914. Wij hebben de eer U mede te deelen, dat het door ons, krachtens besluit Uwer Vergadering van den 22en October jl., namens U met den Districts-Schoolopziener geopend overleg inzake de overplaatsing van den heer F. W. Zeelenberg, als hoofd der school, van de school der 4e klasse N°. 1 naar de school der 3e klasse N°. 3 aan de Mare alhier, genoemden Schoolopziener geleid heeft tot het schrijven, dat in de Lees kamer ter inzage is nedergelegd. Aangezien uit dat schrijven blijkt, dat de Districts-School opziener bereid is zijne medewerking tot de overplaatsing te verleenen, geven wij U thans in overweging te besluiten den heer F. W. Zeelenberg, ingevolge artikel 29, 7e lid, der wet op het Lager Onderwijs, zonder voordracht, aan het hoofd te stellen van de openbare school der 3e klasse N°. 3 aan de Mare alhier, en zulks met ingang van een nader door ons College te bepalen datum. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 239. Leiden, 6 November 1914. Ingevolge onze toezegging in Uwe Vergadering van 29 October j.l. gelieve U de nota van den heer Vergouwen over de op heffing der standenscholen met het door de Plaatselijke School commissie over deze aangelegenheid uitgebrachte advies, welke stukken bereids in de Leeskamer ter visie hebben gelegen, hieronder in druk aan te treffen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 19 November 1913. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. In de raadsvergadering van den 6den dezer heb ik de toe zegging gedaan, om een schriftelijke toelichting te geven op het door mij in de secties verhandelde aangaande de «standen scholen", hetwelk de rapporteur heeft weergegeven met de woorden: »In een sectie werd de afschaffing der standen scholen bepleit" en waarop door Uw college is geantwoord: «Over het al dan niet wenschelijke van de afschaffing der standenschool zal door ons advies worden gevraagd aan de Plaatselijke Schoolcommissie." Lettende op de kortheid der mededeeling in het rapport en op Uw antwoord, hetwelk van «de standenschool" spreekt alsof er in de secties over één bepaalde school gesproken is, is het te begrijpen, dat de Wethouder van Onderwijs in de raadszittingen van den 30sten October 1.1. en den Oden dezer om meerdere inlichtingen vroeg. Waar de «afschaffing der standenscholen", om den term van het rapport over te nemen, door mij in de secties bepleit is, wil ik gaarne mededeelen, wat ik met «standen scholen" bedoel en waarom ik deze zou willen «afschaffen". Vooraf wil ik in enkel woord uiteenzetten van welk standpunt ik deze kwestie bezie. Ik acht dit in dezen noodig, omdat de Wethouder van Onderwijs in de raadszitting van den 30sten October 1.1. mededeelde, dat het pleiten voor de «afschaffing der standenscholen" op hem den indruk had gemaakt, dat de samenstelling van den raad veranderd was en hij daarbij het woord «socialistisch" gebruikte. De Wethouder vergat m. i. daarbijle. dat wanneer twee hetzelfde willen het nog niet altijd hetzelfde is en 2e. dat men een zaak van verschillende standpunten kan bezien en het eindoordeel der beschouwing in beide gevallen gelijk kan zijn. Wat de gevraagde toelichting betreft, voor mij staat het vast, dat het niet tot de roeping der Overheid behoort onderwijs te geven of te doen geven, al heeft zij er voor te waken, dat hare burgers voldoend onderwijs ontvangen om in hunne behoeften te voorzien en dat de algemeene welvaart bevorderd worde. Hare roeping bepaalt zich dus tot het steunen, moreel, en desnoods finantiëel, van de inrichtingen van onderwijs, die hare burgers oprichten. Alleen voorzoover de burgerij in deze hare roeping tekort schiet, hetzij door gemis aan energie, hetzij door een verkeerd leunen op den staat, hetzij door welke oorzaak ook, moet de Overheid optreden en in de behoeften voorzien, totdat in de burgerij het initiatief ontwaakt en zij de hulp der Overheid kan ontberen. Wanneer evenwel de Overheid de stichting van onderwijs inrichtingen ter hand neemt, mag zij tusschen hare burgers geen onderscheid maken. Zij mag en moet zeker rekening houden met het bestaan van rijken en armen; dit is haar belang, voor zoover de rijken aangaat en behoort tot hare roeping, voor wat de armen betreft. Maar zij moet zich ont houden van bevoorrechting van de eene klasse boven de andere. In 't bijzonder geldt dit in zake de voorbereiding van de kinderen des volks voor het leven in de maatschappij, speciaal dus voor wat aangaat het voorbereidend, (bewaarschool) en het lager onderwijs. De overheid heeft hare burgers een gelijke behandeling te waarborgen. Wanneer de Grondwet het haar niet zou voor schrijven, dan nog moest zij een richtsnoer vinden in de natuur der menschen, die als tot één geslacht behoorende, dezelfde gaven en dezelfde behoeften hebben, of zij arm of rijk geboren worden. De Overheid, die zicb aan de Heilige Schrift gebonden rekent, zal daarin nog een bijzonderen leefregel vinden. Zij ziet zich daarin voorgehouden, dat armen en rijken elkaar ontmoeten en zij de eersten niet achter mag stellen bij de laatsten, daar God ze beiden geformeerd heeft. Waar trouwens zou de Overheid terechtkomen, als zij de meer gegoede bur gers anders bejegende dan de minder bedeelden. Welke maat staf zou zij moeten aanleggen? Zij zou dan haar houding moeten veranderen tegenover den burger, die door tegenspoed verarmde, of een minder gegoede, die bijv. door een erfenis rijk werd. Wat leert nu de praktijk op het terrein der lagere school Wat leert in 't bijzonder de practijk in zake het Leidsche schoolstelsel De gemeentelijke overheid in Leiden onderhoudt 16 lagere scholen, waarvan 2 tot de le klasse, 4 tot de 2e, 8 tot de 3e en 2 tot de 4e klasse behooren. Wat is de grondslag dezer indeeling? De verordening zegt het in dezen duidelijk. Die een schoolgeld van ƒ60.kanen wil betalen, vindt voor zijn kinders plaats op de le klasse- school. Die van ƒ16.24.'sjaars betaalt, kan zijn kinders op een 2e klasse-school doen plaatsen. Op een 3e klasse- school is het schoolgeld 6 cent per week voor één kind, terwijl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 28