170 DONDERDAG 29 OCTOBER 1914. richten, maar hij schijnt zich op het oogenblik niet te her inneren, dat geen enkel bestuur van een vereeniging, dat een feest tot stand wil brengen, het in zijn hand heelt om het precies te doen zooals men wel zou willen. Om een goede feestviering samen te stellen is men meermalen gebonden aan zekere kosten, die onmogelijk, wanneer het' feest goed zal slagen, kunnen worden verminderd. Er is dit jaar geen feest gevierd en de vereeniging is toen dadelijk bij de gemeente gekomen met de kennisgeving, dat van de 1000 afstand werd gedaan. Nu stelt men vast, dat door de contributies, die niet geheel zijn binnengekomen, de vereeniging een zekere kas beeft gekregen, waarvan zij in het vervolg gebruik kan maken. Men schijnt, echter niet te weten, dat op voorstel van het bestuur van de 3 October-Vereeniging een groot deel van de geïnde contributies door de vereeniging is afgestaan aan het Steuncomité. Dat er een klein overschot in de kas zal zijn, is mogelijk, maar dat neemt niet weg, dat de feestviering een paar jaar geleden, bij de herdenking van het 25-jarig bestaan der vereeniging, heel veel heeft gekost, zoodat de vereeniging tamelijk wat schulden had. Als bestuurslid van de 3-Octobervereeniging wil ik wel bekennen dat het ons zeer aangenaam was de gelegenheid te hebben, deze schulden te delgen. Maar dat in elk geval ook een belangrijk gedeelte van de inkomsten, ik meen ƒ1000,— is afgestaan aan het Steuncomité, pleit ook waarlijk voor die Vereeniging. Bovendien, er moet ook in het leven der burgerij als geheel, wat lust overblijvenlaat men niet al te pessimistisch worden. Ook in de samenleving is eenige ontspanning zeer gewenscht. Daarbij komt zeker in de eerste plaats in aanmerking de herdenking van belangrijke feiten uit onze volks-geschiedenis, en wel speciaal voor onze stad de belangwekkende gebeurtenis in de geschiedenis, op 3 October, die voor onze veste toch zoo'n groote waarde heeft gehad. Ik meen, dat alles er voor pleit om deze feestviering in hooge eere te houden en dat men er niet toe moet komen om op deze wijze het feestvieren te bekrimpen door de benoodigde gelden niet toe te staan, die in ieder geval voor den opzet van het feest dringend noodig zijn. Ik hoop en verwacht van de meerderheid van den Raad, dat men met dit voorstel van den heer Sijtsma niet medegaat. Ook niet wat het tweede voorstel betreft. Ik zou willen vragen zou het nu werkelijk wel goed zijn om met het oog op onze traditie en heel ons volksleven, hier te gaan beknibbelen op posten voor feestvieren, zoodat een en ander niet uitgevoerd kan worden, zooals het moet geschieden en wij niet bij deze of een andere gelegenheid een goed figuur zullen maken. M. d. V. Ik hoop, ik herhaal het, dat de twee voorstellen van den heer Sijtsma in den Raad geen meerderheid zullen vinden. De heer Fokker. Ik zou den heer Pera, die de twee voorstellen van den heer Sijtsma heeft bestreden, wel willen vragen, welke eischen hij stelt aan feestviering, Hij zegt: een feestviering moet naar den eisch geschieden. Welke eischen stelt hij? In welken zin moet de gemeente Leiden een goed figuur maken en tegenover wie? Tegenover de eigen burgerij? Tegenover de buitenwereld? Tegenover de menschen die uit de omlig gende dorpen komen? Het zijn groote woorden die de heer Pera gebruikt, maar argumenten zijn het niet. In elk geval zeer vage, om in de terminologie van de memorie van ant woord van Burgemeester en Wethouders te blijven. Laat hij ons dan eens zeggen waarvoor het bedrag, dat door Burge meester en Wethouders wordt aangevraagd, moet worden gebruikt, waarom wel feest kan worden gevierd niettegen staande den benarden stand der gemeentefinanciën. Wanneer hij op overtuigende wijze zijn betoog met argumenten kan staven, zou men misschien met zijn zienswijze kunnen medegaan. De heer Sijtsma. Ik behoef naden steun, dien ik ontvangen heb van de heeren Vergouwen en Fokker, niet veel meer te zeggen. Ik herhaal, ik heb er niet op tegen, dat men feest viert, doch dat men iets gevoelt voor de herinnering aan den 3den October, dat men op den verjaardag van onze Koningin feestelijk gestemd is, dat hangt toch werkelijk niet samen hiermede, of de optocht wat mooier of minder mooi is, of het feest op het Schuttersveld wat minder uitgebreid is, enz. Wij hebben dit jaar geen feest gevierd, doch ik heb gelezen, dat er bijv. Godsdienstige bijeenkomsten werden gehouden, waarin de 3 Octoberdag werd herdacht. Dat is met het oog op de ernstige gebeurtenissen van den tegenwoordigen tijd, dunkt mij, zelfs beter dan het houden van optochten en kermissen. En de herinnering blijft er even goed door bewaard. Wat nu de kas van de vereeniging betreft in de laatste vergadering waarin eenparig werd besloten geen feest te vieren, heeft de Voorzitter gezegd, dat de vereeniging door voor het subsidie van de gemeente te bedanken, en 1000 aan het Steun comité te geven, nog genoeg over hield om de schulden te be talen en nog wat in kas te hebben. Dus de vereeniging staat er beter voor dan in de laatste jaren en waar men steeds met 1000 toe kwam, kan men het ook wel eenmaal met 500 doen. De vereeniging is, meen ik, ongeveer 3000 leden sterk, daarvan hadden er van het najaar ongeveer 300 nog niet betaald, men zou echter trachten, die 300 nog over te halen om ook te betalen. Men heeft dus blijkbaar een goede kas. In ieder geval, nu de ernstige tijdsomstandigheden stellig een volgend jaar ons nog zullen drukken, kunnen wij wel met zekerheid zeggen, dat dus bezuiniging in die richting nog wel gewenscht zal zijn. Wat den tweeden post aangaat wil ik dit zeggen. De heer Pera moet van zijn standpunt aldus redeneeren: dat Burge meester en Wethouders het voorstel om dezen post met ƒ500 te verminderen weer moeten intrekken, want vroeger was ook 2500 noodig. Dat is zeker de norm, die voor een waar dige feestviering kan worden aangemerkt. Wanneer men nu die vlaggen eens minder uitsteekt of voor een keer ons stad huis nu eens niet illumineert, dan geloof ik toch niet, dat een van ons zal meeneri, dat het een minderwaardige wijze van herdenken is van de geboortedagen van leden van het Koninklijk Huis. Waar wij hierop dus gemakkelijk 500 kunnen besparen, moet men niet zeggen, dat dit niet de moeite waard is. Hebben we straks niet over 35 voor een rijwiel gesproken en gestemd over 300 van de Schoolbibliotheek? Daarom vind ik geen reden om hier royaal te zijn als het niet bepaald noodig is. De heer Pera. Wat de 3-October-Vereeniging betreft, het. schijnt, dat de gelden die bij haar in kas zijn, haar door den heer Sijtsma worden misgund. Hij schijnt er geen begrip van te hebben, dat wanneer men wil feestvieren, er toch eenige ruimte van financiën moet zijn. Ik zou den heer Sijtsma wel eens bezig willen zien als bestuurslid van een vereeniging, die in schulden zit en dan een feest moet opzetten. De ge- heele houding van den heer Sijtsma is mij een raadsel. Toen er indertijd sprake was van de opruiming van de kermis, hoorde men van die zijde telkens: Wij willen wel mee werken tot afschaffing van de kermis, maar dan moeten wij er volks feesten voor in de plaats hebben. De heer Sijtsma. Dat hebt gij van mij niet gehoord. De heer Pera. Dan schijnt gij wel een op zich zelf staande eenling te wezen. Het is, meen ik, dan nu ook werkelijk noodig dat zulk een volksfeest wordt gehandhaafd. Men heeft gezegd, dat mijne argumentatie vaag was geweest. Wel, ik wil mij niet wijzer houden dan ik ben; ik wil wel zeggen, dat ik geen speciale opgaaf weet te doen van allerlei kosten, maar wanneer men practisch eraan geholpen heeft om een feest op te zetten, dan weet men, dat men voor allerlei moeilijkheden komt te staan. Burgemeester en Wethouders stellen voor, één post met ƒ500.te verminderen. Door de ondervinding geleerd, weten zij het best of daardoor aan het bereiken van het doel, schade zal worden gedaan; en dan mag aangenomen, dat zij de zekerheid hebben, bijzondere tegenspoed buiten gesloten, met het voorgestelde bedrag in de behoefte te zullen kunnen voorzien. Ik blijf dus de hoop uitspreken, dat de meerderheid van den Raad met de voorstellen van Burgemeester en Wethouders zal meegaan, en die van den heer Sijtsma zal verwerpen. De Voorzitter. Toen wij aan dit punt waren, dacht ik dat de fameuze bezuinigingsvoorstellen zouden komen. Bij de algemeene beschouwingen heeft de heer Sijtsma al gezegd, dat er nog heel wat te bezuinigen viel en nu doet hij 3 voorstellen om bezuiniging aan te brengen. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik met het heele voorstel van den heer Sijtsma weinig ingenomen ben en dat zoowel formeel als materieel. Formeel heeft het niets geen nut, of hier die post op de begrooting geschrapt wordt. Dat geeft niets; wanneer de tijden er eenmaal voor zijn, moet het toch worden uitgegeven en wanneer het niet wordt uit gegeven, blijft de post over. Het voorbeeld, dat de heer Sijtsma zooeven aanhaalde, n.l. van de schoolbibliotheken, gaat hier niet op. Wanneer men de subsidie van de school bibliotheken van 600.— brengt op 300.—, dan is die 300.uitgespaard, en dat is in dit geval niet zoo. ƒ1000. staat als maximum voor de subsidie van de 3-October-Ver eeniging. Maar wanneer wij het volgend jaar onder dezelfde omstandigheden verkeeren als dit jaar, zal de Vereeniging wel uit zichzelf de subsidie niet opvragen, en dan zullen die 1000.dus ook niet uitgegeven behoeven te worden. Dat is iets anders dan een uitgave, die gebeuren moet. De heer van der Lip heeft in dit opzicht gelijk. Het beteekent niets, of wij dezen post schrappen en op «onvoorzien" zetten. Het eenige, waarin de heer van der Lip kan dwalen, is dit: wanneer wij deze som schrappen en op «onvoorzien" zetten, moeten wij hier later komen om goedkeuring, wanneer wij ze willen uitgeven, maar wanneer de tijden anders zijn, kan de Raad ons toch zijne goedkeuring ook niet onthouden. Dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 24