DONDERDAG 29 OCTOBER 1914. 163 De heer Fischer. M. d. Y. Ik sta eenigszins verbaasd over wat de heer Fokker vertelt. In de memorie van beantwoording is de zaak uiteen gezet, n.l. twee rijwielen zijn den geheelen dag in gebruik; de inspecteur en de opzichter zijn, behalve op hun spreekuur, den geheelen dag op weg. Aan het bureau blijft steeds een rijwiel voor den administratieven ambtenaar, die tevens belast is met het beheer van de weekwoningen. En daarover moet men niet te gering denken; de gemeente heeft op het oogenblik heel wat woningen, wier huurders gecontroleerd moeten worden. Die ambtenaar moet zich in de meest afgelegen buurten begeven en als hij nu geen rijwiel tot zijn beschikking had, zou hij te weinig tijd voor zijn voor naamste werk, de administratie, overhouden. Ik moet mij ver zetten tegen het voorstel van den heer Fokker, want dan zou ik werkelijk een hal ven ambtenaar meer noodig hebben. De heer Fokker. M. d. V. De zaak is misschien al opgelost, maar het komt dus wel degelijk voor, dat er niemand op het bureau is, wanneer n.l. die twee heeren op de fiets uit zijn, om onderzoek te doen en de administratieve ambtenaar bezig is met de ontvangst van de huur der weekwoningen. Als dat een toestand is waarvoor de Wethouder de verantwoorde lijkheid kan dragen, dan moet ik daar genoegen mee nemen. Als er op het Bureau niet één ambtenaar aanwezig behoeft te zijn voor het publiek, dan mogen zij voor mijn part drie fietsen hebben voor rekening der belastingbetalers. De Voorzitter. Die ambtenaren hebben vaste spreekuren; zij kunnen niet steeds op het bureau aanwezig zijn. De heer Fischer. M. d. V. Die verantwoordelijkheid aan vaard ik volkomen en met het meeste vertrouwen, omdat onder het schrijfloon nog een klerk begrepen is, zoodat het bureau nooit aan zichzelf overgelaten is. Als de heer Fokker eens komt kijken, zal hij er steeds iemand vinden. De heer van der Pot. M. d. V. De rede van den heer Fischer heelt mij versterkt in mijn meening, dat men dezen post niet met ƒ750.verminderen moet. Ik dacht, dat het derde gedeelte van het verslag weder gegevens over de geheele stad verstrekken zou, terwijl het tweede gedeelte een meer op zichzelf staand appendix was geweest. Nu het blijkt, dat het derde gedeelte slechts over een enkele wijk zal loopen, meen ik, dat men zeer verkeerd doet met de zaak nu opeens voor eenigen tijd te gaan stopzetten. Wat krijgen wij nu? Een eerste gedeelte bevattende gegevens over de geheele stad op het punt van prijzen, zooals die waren in 1912. Vervolgens gegevens over de bevolking en wellicht nog wat anders van 1914. maar slechts betrekking hebbende op wijk A, terwijl wij diezelfde gegevens over de wijken B en C pas in 1916 of 1917 zullen kennen, wanneer zij voor wijk A alweer ver ouderd zijn. Dit ontneemt aan het verslag een groot deel van zijn praktische en historische waarde. Voor degenen, die aan het verslag een onmisbaren leiddraad hebben, bij praktisch werk, heeft dit natuurlijk te grooter nut, naar mate de tijd stippen dichter bij elkander liggen, waarop de verschillende deelen zijn bewerkt. En voor het historisch belang van zulk een verslag geldt geheel hetzelfde. Ik wensch daarom voor te stellen en ik hoop, dat de andere leden, die er in de sectie in denzelfden zin over gesproken hebben, mij zullen steunen om dezen post niet met f 750. te verminderen, maar ook het volgende jaar krachtig met het woningonderzoek door te gaan. De Voorzitter. Ik ontvang het navolgende voorstel van den heer van der Pot »De ondergeteekende heeft de eer voor te stellen, volgn. 115 niet met f 750.te verminderen, opdat het woning- onderzoek geregeld zal kunnen worden voortgezet." Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt mits dien een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik heb met veel aandacht den heer van der Pot aangehoord, maar hoeveel belang ik ook in de zaak stel, lijkt mij deze wijze van behandeling toch niet goed. Dit is bepaald een geheel nieuwe zaak, die onvoorbereid in de vergadering wordt gebracht. Er is niets over in de afdeelingen gezegd, althans niet in die mate. Ik lees het ten minste niet uit het verslag. De heer van der Pot. Het is in het kort weergegeven in het verslag. Ik heb hetzelfde gezegd in de sectie. De Voorzitter. Het geheele debat loopt over de vraag, wat het toekomstige deel in zal houden. Het zou veel practi- scher zijn geweest, wanneer de zaak, die U thans ter sprake brengt, eerder was behandeld. Dan zouden de andere leden weten, waarover het liep. De heer van der Pot. Onafhankelijk van het antwoord op die vraag, had ik bezwaar gemaakt, en dat is voldoende. De Voorzitter. Dat geef ik volkomen toe. Dat U een voorstel doet, vind ik heel rationeel. Het betreft hier echter een formeele kwestie. De heer Sijtsma. M. d. V. De beraadslagingen over de be grooting hier en ook in de secties hebben in het teeken van de bezuiniging gestaan; dit is door meer dan een gezegd. Ik merk echter, dat het gevaar groot is dat wij er al dadelijk weer uitraken. Ik geloof, dat het niet zoo een groot verschil uitmaakt, of wij het volgend jaar of over twee jaar zullen weten, hoe een groep woningen er precies uitziet. Wij kun nen hier nu toch f 750.besparen. Wij hebben Burgemeester en Wethouders grooten dank gebracht, dat zij verschillende bezuinigingen hebben weten te vinden, maar nu acht ik het niet goed, dat de Raad de posten weer gaat verhoogen. Ik zou den heer van der Pot dan ook in overweging willen geven, zijn voorstel in te trekken. Mij dunkt, dat het beter is, om niet te gaan tornen aan de bezuinigingen, die door Burgemeester en Wethouders worden voorgesteld. Anders zouden wij bij hen den lust wegnemen om later nog met andere bezuinigingen te komen. De VooRziTTER. Handhaaft de heer van der Pot zijn voorstel? De heer van der Pot. Ik ben den heer Sijtsma zeer dank baar voor zijn wenk De Voorzitter. Maar U volgt dien niet op! De heer van der Pot. Juist. De heer Botermans. Het onderzoek dient om na te gaan, hoe de toestand is in Leiden ten aanzien van de woningen, maar de maatregelen, welke kunnen worden genomen om daarin verbetering te brengen, zijn reeds in de wet neerge legd. De Woningwet schrijft voor, dat in een bepaalde woning een gezin van een bepaald aantal personen mag wonen. Nu kan daaraan niet de hand worden gehouden. Immers, wan neer Burgemeester en Wethouders de wet werkelijk zouden willen toepassen, dan zouden zeer veel menschen uit hun huis moeten. Het onderzoek is goed, maar ik hecht, er niet zoo heel veel waarde aan, en waar de wet toch niet in toepas sing kan worden gebracht, zie ik niet in, waarom het onder zoek niet voor een jaar kan worden uitgesteld. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer van der Pot, strekkende om volgnr. 115 niet met f 750.— te verminderen, wordt in stem ming gebracht en verworpen met 20 tegen 9 stemmen. Tegen stemmen de heeren: de Boer, Bosch, Driessen, Corts, van Hamel, Bots, Fischer, van der Lip, van Tol, Sijtsma, Botermans, Roem, Reimeringer, Vergouwen, Timp, Zwiers, A. Mulder, Korff, Pera en van Gruting. Vóór stemmen de heeren: Heeres, van der Eist, Hartevelt, van der Pot, Hoogenboom, Briët, Korevaar, P. J. Mulder en Fokker. Volgnr. 115 (verminderd met f 750.wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs 116 tot en met 126, volgn. 127 (verminderd met f 414.volgn. 128 (verminderd met f 1129.volgn. 129 (verminderd met f 326.volgn. 130, volgn. 131 (verminderd met f 250.—), volgn. 132 (verminderd met f 250.en volgn. 133 (verminderd met ƒ3718.worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 134, luidende: y>Koslen van havens, vaarten, kaaimurensluizen, en andere waterwerken f i2409. De Voorzitter. Dit volgn. kan met f 800.worden ver minderd. De heer Roem. M. d. V. De wallen aan de Oude Heeren gracht zijn slecht, zooals ik ook uit het antwoord van Bur gemeester en Wethouders op het verloopig verslag gezien heb; maar ik zie niet in, dat de boel in de war zou loopen, als de verbetering nog wat uitgesteld werd, waardoor wij een mooi bedrag van 3200.— kunnen sparen. Er kunnen nooit ongelukken door gebeuren en stel, dat de wal het niet uit houdt maar hij houdt het wel uit, daar vele bouwwerken, die op vallen staan, het lang uithouden en men ze werkelijk met kracht uit elkaar moet werken, om ze te doen vallen, dan zullen wij het bedrag uit den post «onvoorzien" kunnen be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 17