DONDERDAG 29 OCTOBER 1914.
161
De volgnrs. 64 tot en met 68, volgn. 69 (verminderd met
100.de volgnrs. 70 tot en met 73, volgn. 74 (vermin
derd met f 65. -volgn. 75 (verminderd met f 275.de
volgnrs. 76 tot en met 78 en volgn. 79 (verminderd met
f 160), worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoof
delijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 80, luidende: y>Kosten van aan
plakken en omroepenf 845.
De heer Fokker. M. d. V. Burgemeester en Wethouders
deelen mede, dat plannen in overweging zijn, om de gelegen
heid tot aanplakken uit te breiden. Burgemeester en Wet
houders voegen daaraan toe, dat zij in het afkoopen van het
Weeshuis geen voordeel zien.
Ik zou Burgemeester en Wethouders willen vragen, om,
wanneer zij straks in den Raad komen met voorstellen, om de
gelegenheid tot aanplakken uit te breiden, ook den financieelen
kant van de kwestie daarbij te willen belichten en ook uit
een te zetten, in hoeverre zij in afkoop van het Weeshuis,
waarover in de afdeelingen is gesproken, geen voordeel zien.
Dan kunnen wij alles in eens afdoen en kan ook die kwestie
daarbij ter sprake komen.
De Voorzitter. Ik begrijp niet, dat de heer Fokker in deze
aangelegenheid den Raad betrekt. Het is een zaak van Bur
gemeester en Wethouders, om iets te laten aanplakken. Wij
hebben in dit verband alleen gezegd, dat wij nog niet het
tijdstip gekomen achten, om een zeker recht van het Wees
huis af te koopen, terwijl verder de gelegenheid tot aanplak
ken uitgebreid zal worden, anders niet.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou dit zeker niet ter sprake
gebracht hebben, als Burgemeester en Wethouders niet zelf
medegedeeld hadden, dat plannen in overweging zijn, om de
gelegenheid tot aanplakken uit te breiden. Als er bijv. nieuwe
borden geplaatst zullen worden, zal daar geld voor moeten
gevraagd worden en zal die zaak dus in den Raad moeten
komen. Als Burgemeester en Wethouders die zaak buiten den
Raad om klaar zullen kunnen spelen, dan zou die zaak niet
in den Raad behoeven te komen. Maar de mededeeling van
Burgemeester en Wethouders daaromtrent deed mij vermoeden,
dat de plannen die in overweging zijn, in den Raad in be
spreking zouden komen. Vandaar dat ik vroeg, wanneer die
plannen ingediend zullen worden en of Burgemeester en Wet
houders met den financieelen kant van de zaak rekening
willen houden.
Maar zelfs wanneer deze zaak niet meer in den Raad komt,
wil ik toch nog iets over deze kwestie zeggen. Wanneer wij
op het oogenblik de gelegenheid tot aanplakken grooter maken,
dan zal er door het Weeshuis voor dat aanplakken meer ont
vangen worden en wanneer dus te eeniger tijd de Raad mocht
besluiten, om de zaak geheel in handen van de gemeente te
nemen, of de zaak op de meest voordeelige wijze door de
gemeente te doen verpachten, of wel die zaak door anderen
te doen exploiteeren, dan zou later eventueel de afkoopsom
aan het Weeshuis veel grooter worden. Daarom zou ik liever
zien, dat vóór men overging tot uitbreiding van de gelegen
heid tot aanplakken, waarbij van het Weeshuis gebruik wordt
gemaakt, de zaak eerst au fond werd bekeken en getracht
werd met de zaak geheel op vrij terrein te komen. Ik vraag
het daarom, omdat ik weet, dat plannen in overweging zijn
De Voorzitter. U is mee in het geheim!
De heer Fokkerdat iets dergelijks aanhangig is, en
toen die zaak mij ter oore kwam, heb ik dan ook reeds dezelfde
opmerking gemaakt.
De heer Sijtsma. Waar?
De heer Fokker. Ik zit hier niet om door U geïnterviewd
te worden.
De beer Sijtsma. Hij is er bang voor!
De heer Fokker. U kunt straks 't woord hebben. Wanneer
de zaak verder niet meer in den Raad komt, M. d. V., zou ik
dus Burgemeester en Wethouders willen verzoeken, om den
Raad nog eens nader mee te deelen, waarom zij in afkoop
van het Weeshuis geen voordeel zien. Er zijn in het voor-
loopige verslag geen cijfers gegeven en wij hebben dan ook
geen enkel cijfer, zoodat het moeilijk is, deze zaak op het
oogenblik te beoordeelen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik wil even opmerken, dat
het betoog van den heer Fokker mij niet erg duidelijk is.
Ik begrijp inderdaad niet, hoe de heer Fokker uit ons antwoord
heeft kunnen lezen, dat deze zaak nog eens bij den Raad zal
terug komen. Er wordt in het sectieverslag niet alleen over
de kosten van aanplakking gesproken, maar er wordt ook
over geklaagd, dat er geen voldoende gelegenheid tot aan
plakken bestaat.
Wat dit laatste betreft, staat er woordelijk dit: «Bovendien
voldoet de gelegenheid om hier ter stede aan te plakken niet
aan de ten deze bestaande behoefte." Op die vraag is door
ons College ten antwoord gegeven: Dat is betrekkelijk waar;
die klachten zijn meer geuit, en bij ons College zijn nu plannen
in overweging, om de gelegenheid tot aanplakken uit te breiden.
Ik kan mij niet begrijpen, dat daarin ligt opgesloten een toe
zegging, dat deze zaak weer bij den Raad zal komen. Wij
hebben te kennen gegeven: wij zullen zien of het mogelijk
is, de gelegenheid tot aanplakken uit te breiden, en, zoo ja,
dan zullen wij hiertoe overgaan.
Wat nu betreft de kwestie van het Weeshuis, wanneer een
van de leden meent, dat in de verhouding van het Weeshuis
tot de gemeente verandering moet worden gebracht, dan zal
hij daartoe een voorstel moeten doen. Burgemeester en Wet
houders hebben uitdrukkelijk gezegd, dat van hen geen voor
stel is te verwachten om het recht van aanplakken af te
koopen. Dat zou ook heelemaal geen financieel voordeel voor
de gemeente opleveren. Ik kan ten minste niet inzien, wat
voor voordeel daarin voor de gemeente zou gelegen zijn. Wan
neer iemand echter meent, dat het recht aan het Weeshuis
behoort te worden afgenomen of dat daaraan voorwaarden be-
hooren te worden verbonden, dan moet hij daartoe een voor
stel doen.
Deze zaak is niet nieuw; de heer Fokker heeft hetzelfde
stokpaardje al meer bereden. Hij heeft al meermalen getornd
aan dit voordeel, dat al van ouds aan het Weeshuis is toe
gekend, maar telkens heeft hij kunnen vernemen, dat van Burge
meester en Wethouders geen voorstellen zijn te verwachten,
om daarin verandering te brengen. Burgemeester en Wethou
ders misgunnen dat kleine voordeeltje aan het Weeshuis niet.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zal thans geen voorstel indienen,
maar ik zal overwegen, wat mij in deze nader te doen
staat.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgn. 80 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De volgnrs. 81 tot en met 88 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 89, luidende: Kosten van ver
teringen ten behoeve van het bureau van stemopneming f700.—"
De heer Roem. M. d. V. Ik stel voor, dit bedrag met ƒ200.
te verminderen en te brengen op f 500.—.
De Voorzitter. Zoudt U dat voorstel dan schriftelijk wil
len indienen
De heer Fokker. M. d. V. Ik had ook over dit volgnum
mer een opmerking willen maken, doch wensch eerst mede
te deelendat ik het voorstel van den heer Roem ondersteun.
Uit het antwoord van Burgemeester en Wethouders blijkt,
dat wij weder met het beruchte kluitje in het beroemde riet
worden gestuurd.
In het verslag wordt gezegd, dat ten aanzien van hen,
wier aanwezigheid niet door de wettelijke voorschriften wordt
vereischt, te groote royaliteit wordt betracht. Daarop wordt
door Burgemeester en Wethouders geantwoord, dat verreweg
de meeste leden der stembureaux hun zeer gewaardeerde
hulp geheel vrijwillig en belangloos bijna den geheelen dag
verleenen.
Daarover gaat het echter niet. Dat zijn de heeren, wier
aanwezigheid door de wettelijke voorschriften wel wordt _ver-
eischt. In de sectie gold het bezwaar die personen, wier
aanwezigheid aldaar niet wordt vereischt. Daarop is door
Burgemeester en Wethouders niet geantwoord. Wanneer
Burgemeester en Wethouders daarop wel een antwoord had
den gegeven, dan hadden zij vermoedelijk kunnen antwoorden,
dat met het bezwaar rekening zal worden gehouden en dat
de post zou kunnen worden verminderd, zoo niet met f 200,
dan toch met f 100.
Ik wilde er slechts op wijzendat het antwoord van Bur
gemeester en Wethouders niet precies slaat op de vraag, en
ondersteun dan ook het voorstel van den heer Roem.
De Voorzitter. Ik ontvang thans het navolgende voorstel
van den heer Roem:
«De ondergeteekende stelt voor, den post Afd. II, art. 2,
sub volgn. 89 met 200.— te verminderen."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der
halve een onderwerp van beraadslaging uit.