DONDERDAG 29 OCTOBER 1914. 159 waar twee onderwijskrachten afwezig zijn door de mobili satie. maar de heer Sijtsma weet ook, dat het herhaaldelijk voorkomt, dat een onderwijzeres of onderwijzer ziek is, en dat het hoofd dan aangewezen is, om dien persoon op dat oogenblik te vervangen. Het heeft hier herhaaldelijk een punt van bespreking uitgemaakt, maar de Raad is nooit meege gaan met het denkbeeld en ik hoop, dat hij daarbij zal blijven, om het ambulantisme af te schaffen. De heer Vergouwen is weer teruggekomen op de kwestie van evenredig schoolgeld. Dat heeft in de Schoolcommissie eenige jaren geleden een punt van ernstige bespreking uit gemaakt en men is tot de conclusie gekomen, dat het niet wenschelijk was, om op dat denkbeeld in te gaan. Bovendien maar daarin sta ik misschien alleen is het ook onbil lijk want de heer Vergouwen betaalt evenmin meer voor zijn gas als een ander, die in minder gunstige financieele omstandigheden verkeert. Ik vind het dus verkeerd om even redig schoolgeld te heffen. De heer Vergouwen kan daaren tegen natuurlijk van andere meening zijn. De conclusie van de commissie destijds was, dat men met evenredig schoolgeld bitter weinig voordeel bereiken zou. Alleen zou men dit be reiken, dat de heele boel ontwricht zou worden Na een ernstig onderzoek is de Schoolcommissie tot die conclusie gekomen en heeft dat ook uitvoerig gerapporteerd. De heer Vergouwen. M. d. V. De heer Korevaar heeft naar aanleiding van mijn mededeelingen over de scholen een enkel woord gesproken, maar men kan toch merken en ik zeg dat natuurlijk niet met ongunstige bedoeling dat de heer Korevaar geen Wethouder meer is, dat hij er een klein beetje uit is. Dat is heel natuurlijk, want als men Wethouder in rust is, raakt men uit zijn afdeeling. De heer Korevaar zegt, dat ik voor het eerst hierover spreek, maar als hij doordenkt, zal hij zich herinneren, dat ik hier meer over dezelfde zaak gesproken heb, zoodat het niet de eerste keer is. En ook in de sectie, waarvan de heer Korevaar destijds Voorzitter was, heb ik hetzelfde gezegd. Ik heb indertijd de Medusascbool en de school op den Maresingel genoemd, omdat dit scholen zijn, die goed te ver gelijken zijn. De Medusaschool bleek te zwaar gebouwd, zoo als later ook toegegeven is. Daarna is ook door Burgemeester en Wethouders in een vorig verslag, meegedeeld, dat in de Haverstraat een school voor f 50.000 klaargespeeld was. Ik heb toen Burgemeester en Wethouders hulde gebracht en ik heb geconstateerd, dat van de opmerkingen van onzen kant door Burgemeester en Wethouders partij getrokken was en dat zij op die manier gezorgd hebben voor de financiën en dus ook voor de belastingpenningen van onze gemeentenaren. Ik bedoelde nu, dat Burgemeester en Wethouders in dezelfde lijn zouden voortgaan, waarin zij begonnen waren. En ik zeg nogmaals: Laat men voor de toekomst dezelfde lijn volgen. Wat het herhalingsonderwijs betreft, ik zal op de beschou wingen van den heer van Hamel over de briefjes, die het hoofd te schrijven, en de gesprekken die hij te voeren heeft, niet ingaan. Dat ik het cijfer van 21.— genoemd heb, dat te laag bleek te zijn en over 1913 f 22.— en zooveel centen zijn moest, heeft de bedoeling gehad, dat men er eens over zou denken en eens onder de oogen zou zien, of op dat punt niet te bezuinigen valt. Ik ben het hierin met den heer Sijtsma eens. Wij moeten deze zaak wel degelijk onder de oogen zien, want ik vind, dat dit onderwijs kolossaal veel geld kost. De Wethouder zeide, dat Leiden gedurende 30 jaar die eer heeft gehad, maar die eer wil ik Leiden niet ontnemen. Ik wil het her halingsonderwijs goed laten; wanneer onderwijs wordt gegeven moet het goed worden gegeven, maar ik wil dat wordt bezuinigd, waar hetzelfde kan worden bereikt met minder geld. Wat nu het evenredig schoolgeld betreft, dat punt is vroeger hier al aan de orde geweest. Zoolang de heffing van evenredig schoolgeld niet is ingevoerd, hoop ik er een lans voor te breken of mijn stokpaardje in deze te berijden, zooals de heer van Hamel zeide. Het evenredig schoolgeld is in onze gemeente reeds ingevoerd op de Kweekschool al vóór mijn tijd. Het is later ingevoerd op de Hoogere Burgerschool voor meisjes, en ook op zeer veel andere scholen buiten de gemeente. Het is dus niets buitengewoons en niets onbillijks. Wanneer het werkelijk zoo onbillijk is en de heer van Hamel in vergelijking treedt met den gasprijs, dan zou ik zeggen, dat wij dan binnenkort een voorstel van den heer van Hamel kunnen verwachten, of misschien zal door hem invloed worden uit geoefend op Burgemeester en Wethouders, om die onbillijke schoolgeldregeling voor de Kweekschool te vervangen door een gelijke schoolgeld heffing, evenals die voor de Hoogere Burger school voor meisjes. Dan kan de strijd opnieuw beginnen. Het is juist de kracht van de voorstanders van een evenredige schoolgeldheffing, dat zij kunnen zeggen: Het is een billijke regeling, want het gaat naar draagkracht. Op grond daarvan vindt dit stelsel overal voorstanders, en in verschillende gemeenten heeft men het voor het gansche onderwijs ingevoerd. Wij hebben hier in den Raad iemand, die een dergelijk voorstel vroeger heeft ingediend, nl. den heer Reimeringer met den heer Zaalberg, die dit op dezelfde gronden verdedigden. Zij hebben het moeten afleggendat is watanders, maar zij hebben het voorstel op dezelfde gronden verdedigd. Het is wel degelijk een billijke regeling, die het meest beantwoordt aan de werkelijkheid. M. d, V. Ik zal er thans niet verder op ingaan. Ik hoop ook nog eens een voorstel te doen, zoodat men een tastbaar iets voor zich heeft. De heer van Hamel zeide nog: hoogst waarschijnlijk zal een evenredige schoolgeldheffirig minder opbrengen. Men kan een evenredige schoolgeldregeling maken, die zóó weinig opbrengt, dat het niet de moeite waard is om er over te spreken. Dat hangt echter geheel af van den grondslag, waarmede men begint. Wanneer wordt gesproken van even redig schoolgeld, dan bedoelt men schoolgeld naar draagkracht, in dien zin natuurlijk, dat het binnen de grenzen van de wet blijft. De Voorzitter. Ik wensch aan te vangen de heeren zullen het mij wel vergeven, dat ik niet met den eersten spreker begin met den heer Pera te danken, voor de on vermengde hulde, die hij aan Burgemeester en Wethouders heeft gebracht. Het wordt langzamerhand gewoonte in open bare lichamen, dat men de uitvoerende colleges beschouwt als zondaars, die men de les wil lezen. De heer Pera nu heeft ons dezen middag tot een zonnigen middag gemaakt, en ik dank hem zeer voor de hulde, die hij aan Burgemeester en Wethouders heeft gebracht, zoomede den heer van der Eist en de andere heeren, die bij hun critiek ook een woord van waardeering hebben uitgesproken. Er is voor mij verder al heel weinig te antwoorden. Op verschillende punten hebben de heeren dit elkander reeds gedaan. De historische beschouwingen van den heer van der Eist vond ik ook hoogst belangrijk, en ik geloof, dat er veel waars in is gelegen, dat men vroeger veel heeft nagelaten, waardoor wij thans voor moeilijkheden komen te staan. Men moet echter alles beschouwen in het licht van den tijd, zooals de heer Pera reeds zeide. Het is moeielijk om den vroegeren raadsleden daar van een verwijt te maken. Er zijn thans vele luxe-ideën, die eigenlijk pas in de 20ste eeuw zijn ontstaan, bijv. omtrent de bestrating en dergelijke, denkbeelden, die men vroeger niet had. Toen vond men de dingen, die wij nu noodig vinden, niet noodzakelijk, en dat men daarvan heeft geprofiteerd, is zeker. En dat wij daar dikwijls financieel de gevolgen van ondervinden, is ook waar. Wij kunnen bijv. niet anders zeggen dan dat het ons spijt, dat indertijd zekere terreinen niet door de gemeente gekocht zijn. Ik geloof echter, dat, als de heer van der Eist hier 40 jaar geleden gezeten had, hij misschien afgekeurd zou hebben, wat hij nu prijst. Maar dat wij het nu jammer vinden, daarover zijn wij het eens. De heer Sijtsma heeft ons verweten, dat wij zoo weinig bezuinigd hebben, terwijl de heer Pera dat weersproken heeft. Ik houd het met den heer Pera. Deze heeft er ook nog terecht op gewezen, dat zoo weinig bezuinigd is, omdat niet meer bezuinigd kon worden. Wij houden de begrooting van uitgaven toch al zoo laag mogelijk, opdat wij het per centage van den hoofdelijken omslag niet nog hooger behoeven op te voeren. De heer Sijtsma heeft gezegddat wij meer konden bezuinigen, nl. op het 3 Octoberfeest en op het Kin derfeest. Dat is in het geheel ten hoogste 2000.en daar zijn misschien vele heeren tegen. Het al of niet bestaan van luxe in de gemeentebedrijven, zegt hij niet te kunnen beoordeelen, omdat hij niet in die com missies zit. In al die commissies echter zitten Raadsleden: Endegeest wordt geheel bestuurd door Raadsleden onder mijn voorzitterschap, de gasfabriek eveneens enz., en als U de heeren van die commissies wantrouwt, dan hebt U in het benoemingsrecht een deugdelijk middel om die heeren uit de commissies te zetten. De Raad regelt dit toch alles zelf door middel van de uit en door hem gekozen commissies. Zoodra men echter niet in een commissie zitpleegt men dit uit het oog te verliezen en te zeggen, alsof het een macht buiten ons gold: wat doet dat college luxueus. De heer Korevaar heeft bij de gasfabriek al een en ander hieromtrent opgehelderd. Wat het overdreven aantal politie-ambtenaren betreft bij de verwachte aankomst der Belgen, die echter niet kwamen, ook ik heb er gestaanmaar als ik geweten haddat zij niet zouden komen, was ook ik natuurlijk thuis gebleven. U hebt daar drie inspecteurs gezienmisschien was er wel een bij, die buiten dienst was en die ook eens even kwam kijken naar de Belgen. Maar daarom kan men nog niet zeggen, dat het geheele politiekorps luxueus is ingericht, want zoolang ik hier ben, is er in de politieformatie niet één agent en niet één inspecteur bijgekomen. Wat de verhooging van den gasprijs betreft, deze aange legenheid wordt tot later uitgesteld. Ik hoor nu al zoo dik-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 13