158
DONDERDAG 29
OCTOBER 1914.
gebouwd dan de openbare. Dat is wel meer in dagbladen en
op vergaderingen medegedeeld, maar dat was niet de plaats
waar men zich kon verantwoorden. Nu komt het voor het
eerst op de plaats, waar het moet zijn. Dat doet mij in
zekeren zin genoegen, omdat ik het nu kan tegenspreken.
Die bewering is in algemeenen zin niet juist. In de eerste
plaats zou het zeer natuurlijk zijn, wanneer zij wèl waar
was, omdat aan den bouw van de bizondere scholen lagere
eischen worden gesteld door de wet dan aan de openbare.
De subsidies voor bizondere scholen worden reeds verkregen,
wanneer de plannen voldoen aan de regelenwelke zijn
vermeld in het Koninklijk Besluit, dat bij de wet op het
Lager Onderwijs is gevoegd. Bij de openbare scholen krijgt
men eerst de rijkstoelage, wanneer de plannen zijn goed
gekeurd door den Districts-Schoolopziener, die van die bevoegd
heid een zeer ruim gebruik maakt en hier veelal hoogere
eischen heeft gesteld dan die, welke in het Koninklijk Besluit
zijn genoemd voor den bouw van bizondere scholen.
Ik herinner mij, dat van het schoolgebouw aan het Noordeinde
de aanbestedingskosten ƒ45000.of 55000.— zijn gesteld
tegenover het bedrag hetwelk in den Gemeenteraad voor den
bouw van een openbare school werd aangevraagd; een
bedrag van f 70.000.of 80.000.Er werd echter over het
hoofd gezien, dat in die aangevraagde som was begrepen een
bedrag voor den aankoop van grond, terreinwerken enz. enz.
Onder de kosten van aanbesteding van den bouw van een
openbare school was somtijds begrepen een bedrag voor de
trappen, vloeren enz., terwijl bij de bizondere school een
aparte aanbesteding, meestal een onderhandsche, gehouden
werd voor het maken van de trappen en vloeren uit gewapend
beton ook het al of niet maken van een lokaal voor vrije-
en orde-oefeningen bij den een en den ander werd over
het hoofd gezien. Toch werden die twee cijfers tegenover
elkander gezet. Zoo zijn er toen ter tijde meer van dergelijke
vergelijkingen gemaakt, maar ik was nooit in de gelegenheid
om die hier ter plaatse tegen te spreken.
Dan heeft de heer Sijtsma met een enkel woord er op
gewezen, en ik heb dat ook in de dagbladen gelezen, dat de
exploitatie bij de gasfabriek lucratief zou zijn, omdat ongeveer
de helft van het aantal ambtenaren tijdelijk is. Wat de afdeeling
Gas betreft, heeft dat feit niets te maken met economie, en
voor de andere afdeeling heeft bet juist het omgekeerde doel,
nl. om te ontlasten. Rij de afdeeling Gas vindt dit zijn oorzaak
hierin, dat de directie blijkbaar een goeden kijk heeft op haar
ambtenaren. Er heeft in de laatste jaren een zeer groote
mutatie plaats; vele ambtenaren gaan naar andere en betere
betrekkingen elders. Het schijnt, dat de directie een zeer
goeden kijk heeft bij het zoeken naar nieuwe functionarissen,
want na korten tijd vertrekken zij weer. Nu is het de gewoonte,
dat een ambtenaar niet eerder vast wordt aangesteld dan
nadat hij een jaar op proef is geweest. Door de groote mutatie
krijgt men dus een groot aantal tijdelijke ambtenaren. Dat
heeft niets te maken met economie. De Electriciteitsafdeeling
heeft zich, zooals zooeven reeds is gereleveerd, in de laatste
jaren buitengewoon snel uitgebreid. En omdat men voorzag,
dat die uitbreiding natuurlijk eens tot staan zou moeten
komen, heeft men daar zooveel mogelijk gebruik gemaakt
van tijdelijke ambtenaren. Tot op heden toe is daar nog niet
veel bij bezuinigd kunnen worden, omdat de uitbreiding nog
steeds is blijven voortgaan, maar wij hopen, dat aan die
uitbreiding een eind zal komen, ook om financieele redenen,
zooals wij straks gehoord hebben. En dan is het de bedoeling,
om er van gebruik te maken, om de begrooting niet ten
eeuwigen dage met de salarissen van een groot aantal ambte
naren te belasten.
De heer Bosch. M. d. V. Ik heb bij deze algemeene beschou
wingen steeds over bezuinigingen hooren spreken en er zelfs
de geschiedenis bij hooren halen, alsof men vroeger te veel be
zuinigd heeft in tegenstelling met tegenwoordig. Maar ik ge
loof, dat wij ook wel eens op de geschiedenis mogen letten
omtrent hetgeen men gedaan heeft tot verhooging in de in
komsten. Er is meermalen te vergeefs geprobeerd een belasting
op publieke vermakelijkheden te krijgen, er is te vergeefs ge
tracht om een straatbelasting te krijgen op de breedte en
de waarde van de huizen, en nauwelijks reppen Burgemeester
en Wethouders van een gasprijsverhooging, of er wordt reeds
tegen geopponeerd, terwijl toch stellig verzekerd wordt
dat is bij onderzoek te constateeren, of het waar is dat de
kostende prijs van het gas hooger is dan vroeger, en daarom
de prijs van het gas hooger moet. Hoezeer ik tegen een ver
hooging van den gasprijs uit een oogpunt van belastingver
mindering zou zijn, zou ik er in zulk een geval toch toe
overgaan. Ik geloof, dat naast een zuclit tot bezuinigen toch
ook wel hierop gelet mag worden, dat de natuurlijke uitbrei
ding van de uitgaven, door duurder materiaal en hooger loon
voor de ambtenaren en werklieden, ook vanzelf meebrengt
een hooger worden van de belastingen. Dat alles mag m. i.
niet op één kaart gezet worden, want waar aan ieder belas
tingstelsel onregelmatigheden kleven, moet men, om die on
regelmatigheden te neutraliseeren, verschillende soorten be
lasting hebben, omdat de onregelmatigheden daarvan elkander
opheffen. En dan zou ik zeggen, dat wij het oog gevestigd
moeten houden op hetgeen noodig is hetgeen ook blijkt
uit wat wij straks gedaan hebben bij het aannemen van het
vorig punt van de agenda en dat wij dus moeten letten
op uitbreiding van het belastinggebied van de gemeente onder
welken vorm dan ook.
De heer van Hamel. M. d. V. Ik weet niet, of het gewenscht
is, het antwoord op het gesprokene door de heeren Vergou
wen en Sijtsma uit te stellen tot de betreffende punten. Mis
schien verdient dat wel aanbeveling.
De Voorzitter. Ik meen, dat het hierbij wel kan geschieden.
De heer van Hamel. M. d. V. De heeren Sijtsma en Ver
gouwen hebben beide hun stokpaardje bereden. Die heeren
komen daarmede elk jaar in den Raad. De reden is, dat de
heeren liefhebberij hebben voor die speciale onderdeelen. Een
ander lid van den Raad heeft misschien weer voorliefde voor
een ander onderdeel. Ik zeg dit alleen om te constateeren, dat
de een ijvert voor afschaffing van het ambulantisme en de
ander voor een heffing van evenredig schoolgeld. Als ik het
wel heb, zijn beide denkbeelden hier in den Raad verworpen;
de meerderheid kon zich daarmede niet vereenigen. Niet
tegenstaande dat slaat de heer Vergouwen weer op hetzelfde
aambeeld.
Ik heb niet het genoegen gehad voorzitter te zijn van de
sectie, waarin de heer Vergouwen zitting had; dus ik weet
niet, wat hij omtrent het herhalingsonderwijs heeft gezegd.
Zoowel de heer Vergouwen als de heer Sijtsma meenen ech
ter, dat het herhalingsonderwijs al te luxueus is ingericht,
omdat elke leerling 21.per jaar aan de gemeente kost.
Dat bedrag is niet geheel juist; het is 22.81 over 1913.
De heer Vergouwen. Mijn cijfer was van 1912.
De heer van Hamel. Eenige jaren geleden was het minder.
Ik stem toe, dat het herhalingsonderwijs veel kost, maar dat
komt, omdat wij van het Rijk zoo weinig terugkrijgen, nl.60
cent per uur. Daar kunnen wij niets aan doen. Het is voor
de gemeente Leiden gedurende 30 jaar een eer geweest, dat
het herhalingsonderwijs hier zoo goed was ingeburgerd en
zoozeer op prijs werd gesteld. Het verbaast mij dan ook in
hooge mate van den heer Sijtsma te hooren, dat hij in ver
zet komt tegen de kosten van het herhalingsonderwijs.
De heer Sijtsma. Dat heb ik niet gedaan.
De heer van Hamel. Min of meer wel. Het herhalings
onderwijs bloeit, dank zij het groote aantal leerlingen, maar
ook door het goede onderwijs, dat er wordt gegeven, vooral
in de kringen van de volksklasse. Daarom bevreemdt het mij,
dat men opkomt tegen de kosten van het herhalingsonder
wijs. Mij dunkt, dat moest men niet doen.
De jongensschool telt een aantal leerlingen van 180, de meisjes
school van '140; de eene heeft tien klassen, de andere vijf of
zes. Die klassen kunnen niet zoo groot zijn als bij het ge
wone lager onderwijs, omdat zeer veel leerlingen hoofdelijk
onderwijs moeten hebben. Dat verklaart dan ook het feit, dat
het hoofd, dat tot 1909 niet ambulant was, nu min of meer
ambulant is. Ik zeg: min of meer, want absoluut ambulant
is hij niet. De heer Gesink geeft wel onderwijs, doch slechts
gedurende een paar uur in de hoogste klasse in de natuur
kunde. Hij kan onmogelijk dagelijks in een klasse onderwijs
geven, omdat hij dan veel te veel zou zijn gebonden. Er is
nl. nog een heele portie ander werk, dat in zeer nauw ver
band staat met de school, en daaraan zou hij zich dan niet
kunnen geven. Bij ongesteldheid van de onderwijzers, en dat
komt dikwijls voor, is de heer Gesink genoodzaakt in te val
len. Aan het hoofdschap van een tienklassige school worden
buitengewoon groote eischen gesteld. Er zou veel te veel van
zijn krachten en van zijn zenuwen worden gevergd, wanneer
hij, behalve het administratieve werk, dat bij het herhalings
onderwijs zeer veel is, ook aan het onderwijs zelf zijn aan
dacht zou moeten wijden. Hij moet wel degelijk gelegenheid
hebben, ook aan het andere werk zijn tijd te besteden. Gedu
rende den avond komen er tal van boodschappen en zeer veel
brieven, waarop dan dikwijls terstond moet worden geant
woord. De ouders komen om te spreken en dan moet hij die
te woord staan. Het zou dan ook werkelijk niet voor hem te
doen zijn, zich naast de administratieve werkzaamheden te
belasten met het waarnemen van een vaste klasse. Het her
halingsonderwijs is werkelijk zeer nuttig en heilzaam en het
is niet gewenscht de kosten daarvoor te besnoeien.
De heer Sijtsma spreekt verder van het ambulantisme, in
verband met de mobilisatie. Er zijn verschillende scholen,