156 DONDERDAG 29 OCTOBER 1914. De heer Vergouwen. M. d. V. Wij staan op het oogenblik in het teeken van de bezuiniging en ik wil daarover ook nog een enkel woord in het midden brengen. Zooals ik daar straks zeide, als men in een toestand verkeert, als dien wij thans door leven en misschien het volgende jaar en het daarop volgende jaar nog zullen doormaken, terwijl men niet zoo zeer zeggen kan, dat wij te groot geleefd hebben, maar wel dat wij een korten tijd heel sterk hebben geleefd, zoodat er een massa veranderingen ten goede aangebracht zijn, die veel gekost hebben en waardoor veel afgelost moet worden, dan geloof ik, dat de bezuinigingen in de eerste jaren wel aari de orde zullen blijven, en dat wij ook moeten komen tot wegneming van hetgeen te veel is, van hetgeen gemist kan worden, en, daarbij, zooals ik straks reeds zeide, tot een vermeerdering van de inkomsten. Burgemeester en Wethouders is hulde gebracht, dat zij reeds enkele bezuinigingen voorgesteld hebben, maar dat zijn bezuinigingen voor één jaar, die slechts uitgesteld worden, omdat 1915 een heel bijzonder jaar is. Er wordt dan voor gesteld, om ƒ17000.niet uit te geven, maar die ƒ17000. komen in 1916 of 1917 waarschijnlijk terug. Het ware mij aangenamer geweest, zooals ook door den heer Sijtsma opge merkt is, als Burgemeester en Wethouders met bezuinigingen gekomen waren, die definitief zijn. Er zijn ook zaken, die beslist in onze administratie gemist kunnen worden, waarvan men kan zeggen, dat zij wel heel goed zijn, dat zij wel heel nuttig zijn, maar dat men er best zonder kan. In de secties is bijv. gewezen op het onderwijs aan spraakgebrekkigen, een soort aanvullingsonderwijs. Burge meester en Wethouders zeggen, dat dat heel goed en nuttig is en dat erken ik direct maar is dat nu wel beslist noodzakelijk en kan dat onderwijs niet tevens door den gewonen onderwijzer gegeven worden, zoodat in het ongemak van die leerlingen voorzien wordt, zooals dat ook vroeger al geschiedde Wat het herhalingsonderwijs betreft, hierbij is niet gebleken, dat Burgemeester en Wethouders er hier flink op zouden willen inhakken. De heer Sijtsma heeft het reeds met een enkel woord gezegd: Wanneer er op het herhalingsonderwijs wordt gewezen, dan komt er iets van een snauw terug. Dat komt misschien hierdoor, dat de rapporteurs het woord «weelderig" in het verslag hebben genoemd, dat of niet uitgesproken is, of niet zoo bedoeld is. Ik heb ook over het herhalingsonderwijs gesproken en er op gewezen, dat het herhalingsonderwijs zeer kostbaar is. Het College antwoordt daarop: «De vage opmerking, dat het naar zijn becijfering 21.per leerling kost, is hiervan toch zonder meer geen bewijs." Ja, M. de V,, dat is zonder meer wél een bewijs, dat dit onderwijs zeer kostbaar is. Een enkel cijfer zegt reus achtig veel. Wanneer ik zie, dat de leerlingen van de lagere scholen door elkaar genomen aan de gemeente 25.per jaar kosten, dan zeg ik: Wanneer de leerlingen van de herhalings scholen 21.per jaar aan de gemeente kosten, dan is dat een reusachtig cijfer. Wanneer ik dat cijfer zie, dan vraag ik mij af: Wat is daarvan de oorzaak, en kan er op dezen tak niet worden bezuinigd? En dan zeg ik met den heer Sijtsma: Wanneer er een ambulant hoofd is, wat niet noodig is, dan kan hierop wel worden bezuinigd. Zoodra er een vacature is, kan men die laten vervullen door het hoofd. Voorts is er 1000.uitgetrokken als salaris voor een onderwijzeres in het kook- en huishoudonderwijs. Wanneer die dame weggaat, zou men ook dit bedrag in mindering kunnen brengen. Wanneer ik een dergelijk cijfer zie, dan vraag ik toch: Wat kan er veranderd worden, maar dan antwoord ik niet: Een dergelijke vage opmerking zonder meer is geen bewijs, dus ik ga er niet op in. Wij moeten alles zakelijk bekijken, maar het is, alsof men bij Burgemeester en Wethouders, wat het onderwijs betreft, een aanbidder is van den z. g. status quo, den bestaanden toestand. Zoo schijnt men ook gaarne den bestaanden toestand ten aanzien van het schoolgeld te willen handhaven. Amsterdam verandert zijn schoolgeld, Zaandam en Haarlem eveneens, maar Leiden handhaaft den status quo sedert het jaar 18621 Ik doel hier voornamelijk op de gedachte, die in de secties is uitgesproken, om voor de le en 2e klasse scholen evenredig schoolgeld, d. w. z. schoolgeld naar draagkracht in te voeren. Het antwoord van Burgemeester en Wethou ders daarop isWij moeten den status quo maar hand haven. Burgemeester en Wethouders zeggen dat niet recht streeks, doch laten het de Schoolcommissie zeggen, maar zij nemen het toch over. Burgemeester en Wethouders willen den status quo handhaven, omdat er is een Commissie tot herziening van de Grondwet. Daarmede heeft de kwestie van het schoolgeld echter niets te maken. Bovendien is uit gerekend, dat, wanneer er werkelijk een grondwetsherziening tot stand komt, in overeenstemming met datgene, wat de voorstanders van het bijzonder onderwijs willen, die wijzigingen eerst in het jaar '1920 effect zullen kunnen sorteeren. Dat wil dus zeggen: Wij zijn nu in het jaar 1914, deze begrooting geldt voor 1915, en laten wij nu maar wachten tot 1920, verondersteld dan, dat de wijzigingen, welke de Regeering en de Kamers er in aanbrengen zullen, veranderingen in het schoolgeld zullen brengen. Immers, het doel van die wijzigingen beoogt volstrekt niet, om veranderingen te brengen in net schoolgeld van de openbare scholen. Die wijzigingen, wie weet daarenboven of zij nog niet een paar jaar langer dan ik genoemd heb, op zich laten wachten, brengen derhalve geen verandering in den toestand van het schoolgeld. Ze zullen geen invloed hebben op de schoolgeldregeling te Leiden en wanneer er op de. eerste en tweede klasse scholen in Leiden een evenredig schoolgeld wordt geheven, dan gaat dit buiten die wijzigingen om. M. d. V. Ik wil er geen voorstel van maken, maar zal mettertijd een voorstel in dien zin indienen. Wanneer Burge meester en Wethouders er niet voor zijn, zal ik dat gaarne doen, omdat het mijn overtuiging is, dat van het genoemde onderwijs gebruik wordt gemaak door leerlingen, wier ouders beslist meer kunnen betalen dan het schoolgeld, dat thans voor gemeld onderwijs wordt geheven. Dat is blijkens ondervinding en vergelijking met andere scholen van denzelfden aard, waar men meer kan betalen. Dat is niet, omdat de ouders niet willen. Men moet zich niet steeds verschuilen achter het status quo, maar de zaken bekijken zooals die zijn, ze praktisch bekijken en vragen, of iets noodig is of niet. Als men zoo handelt, geeft men blijk van een ernstigen wil, dat men wil bezuinigen en dat men den financieelen toestand verbeteren wil, maar dan moet men niet doen, zooals bij deze begrooting gebeurd is. Wel wil ik Burgemeester en Wethouders in het algemeen hulde brengen, dat zij hun best gedaan hebben, om zooveel mogelijk de koorden van de beurs vast te houden, maar van een ernstigen wil bij Burgemeester en Wethouders om den financieelen toestand te verbeteren, is nog niets gebleken. Voorloopig kan ik het hierbij laten, maar ik wil er toch nog op wijzen, dat als de heer van der Eist spreekt over het verleden, en de heer Sijtsma over het heden, dat ook nog wel een enkel woord gezegd mag worden over de toekomst. Als Bilderdijk nog leefde, zou hij zeggen«In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal". De heer van der Eist heeft er op gewezen, dat wij scholen gebouwd hebben en dat wij scholen moesten bouwen, maar wij hebben dure scholen gebouwd. En ik wil er hier nogmaals op wijzen, dat bijzondere scholen veel goedkooper gebouwd zijn dan onze openbare scholen. En voor de toekomst zou ik willen zeggen laat men van gemeentewege een voorbeeld nemen aan het bijzondere onderwijs, dat goedkooper kan bouwen en hetzelfde kan geven. Dan zal men niet bouwen volgens een plan of idee, dat men zich eenmaal in het hoofd heeft gezet, waardoor zware lasten op het nageslacht gelegd worden. Wij hebben gezien, dat een school van ƒ84000.werd voorgesteld, terwijl men ook voor 56000.een dergelijke school krijgen kon. Ik heb daarop al meer gewezen en ik zou meenen, dat men daarmede in de toekomst rekening te houden heeft. De heer Pera. M. d. V. De reden, waarom ik het woord gevraagd heb, is in hoofdzaak, om een woord van hulde te brengen aan Burgemeester en Wethouders voor de samen stelling van deze begrooting. Het is al sedert 1893, dat ik hier zoo het een en ander gehoord heb bij de behandeling van de begrooting, en ik geloof dat het nooit anders voor gekomen is, dan dat er op bezuiniging werd aangedrongen. Dat woord «bezuiniging" heeft steeds op ieders lippen gelegen, die bij de algemeene beschouwingen over de begrooting het woord voerde. In 't bijzonder herinner ik mij op dit gebied nog de zeer ernstige en degelijke en uitnemende rede, uit gesproken door Prof. Fockema Andrese, waarmede heel de Raad toen zijn instemming betuigde. Dat woord «bezuiniging" drukt den geest uit, die algemeen voorgezeten heeft bij de samenstelling van de begrooting. De heer van der Eist heeft een zuur gezicht gezet tegen de Raadsleden van vroeger, die dat zus en zoo verkeerd gedaan hebben. Toen ik dat hoorde, dacht ikRaadsleden zijn toch tot zekere hoogte ook kinderen van hun tijd, en het zal iedereen zeker ook wel verscheidene malen in zijn leven overkomen zijn, dat hij gezegd heefthad ik dat geweten, dan had ik het toen anders gedaanwant dan was ik veel voordeeliger uitge komen. Er zijn zaken, waarvan men öp het oogenblik nog de pijn in de gemeente draagt, bijv. van de kwestie van de duinwaterleiding. Het is slechts een herinnering, maar van hoeveel beteekenis zou het niet geweestzijn, als die zaak bij de gemeente in exploitatie gekomen was? Toch is destijds daartoe door de groote meerderheid van den Raad niet besloten, in de volle overtuiging, dat men meende daardoor de gemeente te dienen. Het is heel moeilijk, om daarop thans nog critiek uit te oefenen. Ik meen, dat wij het best zouden doen, wanneer wij dat laten rusten en dat men datgene doet wat men meent in 't belang van de gemeente te zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 10