DONDERDAG 1 OCTOBER 1914. 135 verbinding van het eerste met het tweede perron, om het ge vaar voor de passagiers weg te nemen, dat zij telkens over de sporen moeten loopen. De Maatschappij heeft echter mee gedeeld, dat de definitieve breedte van de spoorbaan nog niet is bepaald en in verband daarmede heeft zij dan ook verzocht het plan tot een voetbrug of tunnel voorloopig aan te houden, totdat de uitbreiding van het emplacement definitief is vast gesteld. Ik geloof werkelijk niet, dat de zaak zoo lang zal duren. De Maatschappij zal nu een plan voor een tunnel opmaken, overeenkomstig ons verzoek en ons dan mededeelen, wat dat kosten moet. De heer Reimeringer. M. d. V. Ik wil nog mededeelen, dat dit jaar door de Kamer van Koophandel een schrijven is gericht tot de Hollandsche Spoorweg-Maatschappij waarin is gewezen op de verschillende gevaren aan den tegenwoordigen toestand verbonden en waarin is aangedrongen om spoed te maken, opdat er aan dien toestand een einde wordt gemaakt; het is een toestand, die dringend verbetering eischt. Wanneer nu de weg zoo wordt verhoogd, dan kan er toch tevens een tunnel gemaakt worden voor de voetgangers. De Voorzitter. Er komt een tunnel binnen het station en, als het plan ingevolge ons verzoek doorgaat, een andere tunnel onder den overweg voor voetgangers en wielrijders. De heer Reimeringer. Wanneer de lijn zoodanig wordt opgeheven, moet er toch een tunnel worden gemaakt om het verkeer onder den weg heen te leiden. De Voorzitter. De weg wordt niet verhoogd. Het idéé is, dat reizigers niet langer van het eerste naar het tweede perron zullen behoeven te gaan over de rails; maar men gaat het geheele terrein niet verhoogen, want dan zou het station in de laagte komen te liggen en dan kon men uit het station niet meer in de treinen komen. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het prae- advies besloten. VIII. Vaststelling van het 1e suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1914. (Zie Ing. St. No. 213.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. IX. Vaststelling van het forensenkohier der plaatselijke directe belasting dienst 1914. (Zie Ing. St. No. 214.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. De Voorzitter. Verlangt nu nog iemand het woord De heer Carpentier Alting. M. d. V. Bij de redevoering onlangs uitgesproken door den rector magnificus, bij de over dracht van het rectoraat aan de Universiteit alhier, heeft de rector magnificus enkele woorden gewijd aan den toestand van het Rijks-museum van Natuurlijke Historie alhier. Ik wil even in het kort voorlezen, wat hij daaromtrent volgens de N. R. C. gezegd heeft. Nadat Prol. Jelgersma had herinnerd aan het feit, dat nog geen Directeur van het Museum van Natuurlijke Historie was benoemd, gaat hij voort: «Geruchten doen de ronde en berichten worden verspreid, die voorloopig moeilijk geloofd kunnen worden. Er zouden plannen bestaan om een gedeelte van dit onderwijs- en studie museum naar elders te verplanten, omdat Leiden zoo klein is en er niet genoeg kijkers het museum komen bezoeken. Het schijnt ons toe, dat het aantal kijkers niet in de eerste plaats de waarde van een wetenschappelijk museum kan be palen; die zouden desnoods wel gemist kunnen worden, wan neer maar het wetenschappelijk onderzoek en het onderwijs naar behooren worden beoefend. Het plan zou zijn, een ge deelte van het museum, dat geschikt zou zijn om aan het publiek te worden vertoond, naar Amsterdam over te brengen De collecties zijn echter niet Yan dien aard, dat een gedeelte der verzameling weggevoerd zou kunnen worden en een schei ding in een wetenschappelijk gedeelte en een, dat voor het publiek bestemd is, is niet te maken. Afgezien hiervan zijn de collecties van het museum blijkens Koninklijk besluit van Augustus 1820, aan de Universiteit te Leiden geschonken en het wordt iemand toch zonderling te moede, wanneer dit aan de Universiteit geschonkene nu ook maar eenvoudig geheel of gedeeltelijk weggehaald zou kunnen worden. Wat zou er op deze wijze van onze andere talrijke academische verzame lingen terecht komen?" Ziedaar de woorden door den heer Jelgersma gesproken, woorden die bij menigeen in academiekringen een gevoel van ernstige ongerustheid hebben opgewekt. En omdat deze zaak ook voor onze stad van belang is, richt ik nu tot Bur gemeester en Wethouders de vraag, of het aan hen bekend is, dat er inderdaad voor een dergelijke vrees reden bestaat of dat zij ons mogelijk ten aanzien van deze quaestie kunnen geruststellen. Mocht dit laatste niet het geval zijn, dan zou ik Burgemeester en Wethouders wel willen verzoeken, toch alles te doen, wat op hun weg kan liggen, om te maken, dat een dergelijke benadeeling van onze Universiteit, en daardoor ook van onze stad, worde voorkomen. De Voorzitter. Ik geloof, dat de zaak, waarover U spreekt, meer speciaal Curatoren der Universiteit aangaat, dan wel het Gemeentebestuur. In elk geval geloof ik, dat in deze de stem van het Gemeentebestuur minder van invloed zal zijn dan die van Curatoren, omdat wanneer het Gemeentebestuur gaat zeggen, dat het zoo noodig is om de collectie in Leiden te houden, de Regeering natuurlijk zal zeggendat het Gemeente bestuur daarop aandringt, spreekt wel vanzelf, maar dat legt geen gewicht in de schaal, dat zal iedere gemeente wel zeggen in een dergelijk geval. Als het een quaestie van schenking is aan deze Universiteit, dan zullen wij er anders voorstaan, maar wanneer de Regeering het in 's lands belang wen- schelijk acht, de collectie van hier weg te nemen, zal onze stem weinig geven. Het eenige is, dat wij pressie zouden kunnen uitoefenen op Curatoren, maar ik geloof niet, dat dit noodig is, omdat Curatoren wel uit zich zelf de belangen van de Universiteit zullen behartigen. Het belang van de Univer siteit is in deze aangelegenheid ook het belang van de ge meente, die twee belangen loopen parallel. Wij kunnen de zaak dus veilig aan Curatoren overlaten en ik geloof, dat het niet anders te verwachten is dan dat Curatoren alle moeite zullen doen om de bezittingen, die aan onze Universiteit behooren, ook hier te houden. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik heb het verzoek aan Burgemeester en Wethouders gedaan, niet omdat ik dacht, dat Curatoren niet alle kracht zouden inspannen om het museum hier te houden, maar omdat .ik mij levendig kan voorstellen, dat het toch ook van belang is, dat in deze aan gelegenheid het streven van Curatoren wordt gesteund door belanghebbenden en belangstellenden, en dat het dus ook van belang zou zijn, wanneer er een stem in die richting uitging van het gemeentebestuur van Leiden. Het komt mij voor, dat dit werkelijk van veel nut zou kunnen zijn, omdat de regee ring dan ook weet, dat de gemeente Leiden prijs stelt op het geen wij hebben, en waardoor de roem en het aanzien van onze Universiteit wordt hooggehouden. Daarom zou ik zoo gaarne willen, dat er in deze richting vanwege het gemeente bestuur aandrang tot de Regeering uitging, opdat er ook verder niet meer worde gedacht aan het wegnemen van iets, dat deel van de kostbare goederen onzer Universiteit uitmaakt De Voorzitter. Ik geloof, dat ik spreek in den geest der vergadering, wanneer ik zeg, dat ons College er toe zal over gaan, om een schrijven te richten aan de Regeering en aan Curatoren in de door U bedoelde richting. Niemand verder het woord verlangende, wordt de vergade ring gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 5